adagium
Nederlands
Woordafbreking
- ada·gi·um
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘spreuk’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | adagium | adagia |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
adagium o
- spreuk, levenswijsheid
- We houden vast aan het adagium 'samen uit, samen thuis'.
- 'Met een witte blijf je zitten', is het aloude adagium.
Opmerkingen
- Het woord adagio heeft in het Nederlands een andere betekenis, maar wordt soms met adagium verward, omdat de oorspronkelijke Italiaanse term wel de dubbele betekenis heeft.
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord adagium staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'adagium' herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.