acoplar

Spaans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
acoplar
acoplaba
acoplado
volledig

Werkwoord

acoplar

Woordafbreking
  • a·co·plar
  • overgankelijk
  1. (techniek) verbinden, koppelen, vastkoppelen
  1. «el plomero acopla las tuberiás»
    de loodgieter koppelt de leidingen aan
  2. aanpassen
  1. «el mecánico acopla los engranajes»
    de mecanicien past de tandwielen aan
  2. passend maken, doen passen
  3. verbinden, schakelen, aansluiten (van elektriciteit)
Synoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.