accommodatie
Nederlands
Woordafbreking
- ac·com·mo·da·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aanpassing’ voor het eerst aangetroffen in 1624 [1]
- Naamwoord van handeling van accommoderen met het achtervoegsel -atie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | accommodatie | accommodaties |
verkleinwoord | accommodatietje | accommodatietjes |
Zelfstandig naamwoord
accommodatie v [3]
- voorzieningen ten behoeve van het (aangenaam) verblijf van personen
- Het schoolkamp werd gehouden in een accommodatie die speciaal voor het verblijf van groepen jongeren was ingericht.
- aanpassing (aan de omstandigheden)
- De accommodatie van het oog, nodig om dichtbij scherp te kunnen zien gaat bij oudere mensen verloren.
Vertalingen
1. voorzieningen ten behoeve van ...
|
|
2. aanpassing
Gangbaarheid
- Het woord accommodatie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'accommodatie' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.