abonnement

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  abonnement    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌɑbɔnəˈmɛnt/
De a wordt kort uitgesproken als in "babbel", maar de spelling is toch met een enkele b (dus niet: abbonnement). Dit komt doordat bij dit leenwoord de schrijfwijze uit het Frans wordt gevolgd. Het beginsel van de etymologie weegt hier zwaarder dan spellingregel 2.B.[1]
Woordafbreking
  • abon·ne·ment
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord abonnement abonnementen
verkleinwoord abonnementje abonnementjes

Zelfstandig naamwoord

abonnement o

  1. overeenkomst waarbij een persoon op geregelde tijden (bijvoorbeeld wekelijks of maandelijks) een tijdschrift of dergelijke ontvangt
    • Wij hebben een abonnement op de krant. 
  1. regeling, waarbij een eenmalige of periodieke betaling wordt gedaan, welke recht geeft op een gedurende een bepaalde periode onbeperkte gebruikmaking van een bepaalde service
    • Hij heeft een abonnement op het zwembad. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord abonnement staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.