abonnement
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: abonnement (hulp, bestand)
- IPA: / ˌɑbɔnəˈmɛnt /
- De a wordt kort uitgesproken als in "babbel", maar de spelling is toch met een enkele b (dus niet: abbonnement). Dit komt doordat bij dit leenwoord de schrijfwijze uit het Frans wordt gevolgd. Het beginsel van de etymologie weegt hier zwaarder dan spellingregel 2.B.[1]
Woordafbreking
- abon·ne·ment
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | abonnement | abonnementen |
verkleinwoord | abonnementje | abonnementjes |
Zelfstandig naamwoord
abonnement o
- overeenkomst waarbij een persoon op geregelde tijden (bijvoorbeeld wekelijks of maandelijks) een tijdschrift of dergelijke ontvangt
- Wij hebben een abonnement op de krant.
- regeling, waarbij een eenmalige of periodieke betaling wordt gedaan, welke recht geeft op een gedurende een bepaalde periode onbeperkte gebruikmaking van een bepaalde service
- Hij heeft een abonnement op het zwembad.
Verwante begrippen
Hyponiemen
- jaarabonnement, maandabonnement, onderhoudsabonnement, proefabonnement, scholierenabonnement, schouwburgabonnement, sterabonnement, zwemabonnement
Afgeleide begrippen
- abonnementhouder, abonnementsgeld, abonnementskaart, abonnementskosten, abonnementsvrij
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord abonnement staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'abonnement' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- abonnement (uitspraak) op website: taaltelefoon.be; geraadpleegd 2018-08-19
- abonnement op website: Etymologiebank.nl
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.