aarzelend

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aarzelend    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈarzələnt/
Woordafbreking
  • aar·ze·lend
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
aarzelen

aarzelend

  1. onvoltooid deelwoord van aarzelen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen aarzelendaarzelenderaarzelendst
verbogen aarzelendeaarzelendereaarzelendste
partitief aarzelendsaarzelenders-

Bijvoeglijk naamwoord

aarzelend

  1. met twijfel en onzekerheid
    • Twee maanden later stond de ploeg, met ook nog de tot Nederlander genaturaliseerde Belg Bram Louwije tussen de wereldtop. Een beetje aarzelend nog, dat wel. "Die Chinezen zijn echt kneitergoed", vond Schmidt. "Ik was niet heel zenuwachtig, dacht ik. Tot we de arena inliepen." [1] 
    • Ford, zei Fox-commentator Britt Hume, kwam over als authentiek. Breekbaar, aarzelend, onwennig en juist daarom geloofwaardig, in zijn ogen. En niet alleen in de zijne - de tweede man van de Republikeinen in de Senaat, John Cornyn, trok dezelfde conclusie. Hij zag geen reden om Ford níet geloofwaardig te vinden, zei hij direct na de zitting. [2] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aarzelend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.