aarzelend
Nederlands
Woordafbreking
- aar·ze·lend
Woordherkomst en -opbouw
- naamwoord van handeling aarzelen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aarzelen |
aarzelend
- onvoltooid deelwoord van aarzelen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | aarzelend | aarzelender | aarzelendst |
verbogen | aarzelende | aarzelendere | aarzelendste |
partitief | aarzelends | aarzelenders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
aarzelend
- met twijfel en onzekerheid
- Twee maanden later stond de ploeg, met ook nog de tot Nederlander genaturaliseerde Belg Bram Louwije tussen de wereldtop. Een beetje aarzelend nog, dat wel. "Die Chinezen zijn echt kneitergoed", vond Schmidt. "Ik was niet heel zenuwachtig, dacht ik. Tot we de arena inliepen." [1]
- Ford, zei Fox-commentator Britt Hume, kwam over als authentiek. Breekbaar, aarzelend, onwennig en juist daarom geloofwaardig, in zijn ogen. En niet alleen in de zijne - de tweede man van de Republikeinen in de Senaat, John Cornyn, trok dezelfde conclusie. Hij zag geen reden om Ford níet geloofwaardig te vinden, zei hij direct na de zitting. [2]
Vertalingen
1. aarzelend
Gangbaarheid
- Het woord aarzelend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aarzelend' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Tubantia 29 oktober 2018 Bart Deurloo en co genieten in een lege arena
- Tubantia K. van Houwelingen 27 september 2018, Kavanaugh bijt fel van zich af: ik heb nooit iemand seksueel misbruikt
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.