Äugelein

Duits
Uitspraak
  • IPA: /ɔɪ̯ɡəˈlaɪ̯n/
Woordafbreking
  • Äu·ge·lein
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstelling van Auge en de verkleinwoorduitgang -lein met umlautswissel.

Zelfstandig naamwoord

Äugelein o

  1. oogje
  1. «Als das Kind satt geworden, fielen ihm die Äugelein wiederum zu.[1]»
    Toen het kind moe werd, vielen zijn oogjes dicht.
Verbuiging
enkelvoud meervoud
nominatief das Äugeleindie Äugelein
genitief des Äugeleinsder Äugelein
datief dem Äugeleinden Äugelein
accusatief das Äugeleindie Äugelein
Hyperoniemen
  • [1] Sehorgan, Sinnesorgan, Körperteil

Verwijzingen
  1. Duitse Wikisource; Jeremias Gotthelf: Der Besuch, Rentsch Verlag, Erlenbach-Zürich 1911-1977
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.