Synoptische vraagstuk

Het synoptische vraagstuk is de vraag naar de relatie tussen de synoptische evangeliën van Marcus, Lucas en Matteüs. Deze drie evangeliën hebben een groot aantal passages gemeen en vaak zijn die passages zelfs woordelijk hetzelfde. Tegelijk is er ook een aantal verschillen tussen deze drie evangeliën. Het synoptische vraagstuk is de vraag welke relatie er tussen deze drie teksten bestaat en hoe zowel de overeenkomsten als de verschillen in deze teksten verklaard kunnen worden.

Deze kwestie wordt het synoptisch vraagstuk genoemd omdat de drie evangeliën (Matteüs, Marcus en Lucas) de synoptische evangeliën worden genoemd. Deze aanduiding is afkomstig van de aan het eind van de 18e eeuw ontstane gewoonte om de drie teksten in kolommen naast elkaar te zetten zodat ze makkelijk met elkaar vergeleken konden worden (het Griekse woord synopsis betekent samen (ge)zien).

Van de 662 verzen in het evangelie volgens Marcus zijn er 406 ook terug te vinden in zowel het evangelie volgens Matteüs als in het evangelie volgens Lucas. 145 verzen uit Marcus zijn enkel terug te vinden in Matteüs, en 60 verzen enkel in Lucas. De overige 51 verzen van Marcus zijn alleen in Marcus te vinden. Daarnaast zijn sommige verhalen die in alle drie de evangeliën voorkomen precies hetzelfde geformuleerd, terwijl andere verhalen die in alle drie de teksten voorkomen juist anders geformuleerd zijn. Ook gebeurt het soms dat twee van de evangeliën dezelfde formulering gebruiken terwijl het derde een andere formulering gebruikt.

Een voorbeeld

Als voorbeeld zetten we in de onderstaande tabel de drie beschrijvingen naast elkaar van Jezus' aankomst aan de overkant van het Meer van Genezareth, waar hij een man ontmoet die bezeten is.

Matteüs 8:28Marcus 5:1-3Lucas 8:26-27
Nadat hij aan de overkant in het land der Gadarenen was gekomen,En zij kwamen aan de overkant van de zee in het land der Gerasenen.En zij voeren naar het land der Gerasenen
dat tegenover Galilea ligt.
kwamen hem twee bezetenen uit de grafsteden tegemoet,En toen Jezus uit het schip ging, kwam hem uit de grafsteden een mens tegemoet met een onreine geest,Toen hij aan land gegaan was, kwam hem een man tegemoet, die door boze geesten bezeten was
zeer gevaarlijke, zodat niemand langs die weg kon voortgaan.
en sinds lang had hij geen mantel meer aan en woonde niet in een huis,
die verblijf hield in de graven,maar in de graven.

Het is duidelijk dat deze passages met elkaar verwant zijn, hoewel ze ook verschillen. Zo verwisselt Matteüs Gerasa en Gadara, en meldt Lucas behulpzaam dat de plaats waar Jezus heen voer tegenover Galilea ligt, een stukje informatie dat de andere twee niet hebben. Ook de aantallen variëren: bij Matteüs zijn er twee bezetenen, bij Marcus en Lucas is het er één, terwijl bij Lucas het aantal geesten groter is dan bij Marcus.

Daarnaast kan er, op detailniveau, op worden gewezen dat er eigenlijk alleen maar kleine verschillen zijn, die vaak eenvoudig zijn te verklaren vanuit de principes waarmee de auteurs hun verhaal vertellen. In de passage hierboven is bijvoorbeeld te zien dat Matteüs en Lucas allebei moeite hebben met het feit dat één iemand door meerdere geesten kan worden bezeten, en dat op tegengestelde wijze oplosten; ook zien we dat Lucas zijn publiek - vermoedelijk niet levend in Judea - tegemoetkomt met topografische uitleg.

Wetenschappelijke consensus

Er is wetenschappelijke consensus dat de synoptische evangeliën als volgt zijn ontstaan: Jezus leefde in Galilea en in Judea, een streek met een sterke orale traditie. Dat wil zeggen dat ooggetuigen van zijn leven nieuwe volgelingen mondeling vertelden over zijn leven en daden. Aangezien de vroegste christenen een spoedige wederkomst verwachtten, voelden zij geen behoefte een biografie van hun leider te schrijven. Zij bleven eenvoudig in Jeruzalem, wachtten op de wederkomst van Jezus en probeerden in de tussenliggende periode anderen ervan te overtuigen dat Jezus de Messias was door verhalen te vertellen over wat hij had gezegd en gedaan. Positief gesteld was dit een gebruikelijke manier om gegevens over Jezus' leven te bewaren. Deze vorm was echter vooral geschikt om Jezus' volgelingen te helpen bij hun verschillende handelingen. Negatief gesteld werden Jezus' woorden en daden uit hun context gehaald (Jezus' feitelijke leven en bediening) en geplaatst in een heel andere context (de prediking en leer van de discipelen).

De jaren verstreken en Jezus kwam niet terug. Op enig moment werden passages die regelmatig van pas kwamen bij het evangelisatiewerk opgeschreven. Sommige daarvan werden op onderwerp samengevoegd. Deze (nog altijd korte) passages worden perikopen genoemd. Dit zijn de bouwstenen van de synoptische evangeliën. Met de groei en verspreiding van het vroege christendom groeiden ook deze perikopen en begonnen deze onderling te verschillen. Op een verder punt in de tijd werden deze perikopen samengevoegd tot proto-evangeliën. Deze term duidt werken aan die redelijk afgeronde verhalen inzake Jezus' leven beschreven, een serie perikopen, maar nog niet het volledige verhaal.

Uiteindelijk werd het eerste evangelie geschreven. De meeste onderzoekers denken dat dit Marcus was, kort na 60. Tussen 70 en 90 werden ook Matteüs en Lucas geschreven.[1] Een belangrijke theorie is dat deze evangeliën zich (ook) baseerden op een gezamenlijke bron, de zogenaamde bron Q.

Het is van belang te benadrukken dat het niet bekend is hoe dit exact is gegaan. Dit proces wordt herleid vanuit het eindproduct. Vaststaat dat de uiteindelijke auteurs perikopen verplaatsten, want in het ene evangelie verschijnen ze in de ene en in het andere evangelie in een andere context. Dit is te herleiden dat dit in de voorgaande tientallen jaren gebeurde. Het staat niet vast dat er fysiek perikopen bestonden, dit is te herleiden aan de hand van het feit dat het materiaal soms chronologisch, soms op onderwerp in de evangeliën verschijnt.

Het beschikbare materiaal toont aan dat de evangeliën anoniem werden geschreven en zonder toeschrijving aan een auteur bleven tot het midden van de 2e eeuw.[2]

Eerdere antwoorden op het vraagstuk

Griesbach-hypothese

De vraag naar de relatie tussen de drie synoptische evangeliën wordt al sinds het vroege christendom gesteld. De kerkvader Augustinus meende bijvoorbeeld te weten dat het Evangelie volgens Marcus een uittreksel was van het Evangelie volgens Matteüs (waarom Marcus in alle latere Bijbeluitgaven na Matteüs wordt geplaatst). Daarmee wordt echter de relatie tot het Evangelie volgens Lucas niet verklaard.

Gotthold Ephraim Lessing suggereerde in de 18e eeuw dat de verschillen en overeenkomsten tussen de drie evangeliën verklaard kunnen worden door ervan uit te gaan dat het drie vertalingen van een gemeenschappelijke bron zijn, een soort oer-evangelie, dat in het Aramees geschreven zou zijn.

In 1776 liet Johann Jakob Griesbach de drie evangeliën in kolommen naast elkaar drukken. Sindsdien worden ze de synoptische evangeliën genoemd (naar het Griekse woord synopsis dat letterlijk "samen (ge)zien" betekent), en de auteurs ervan worden sindsdien ook wel de synoptici genoemd.

In 1789 stelde dezelfde Griesbach dat het evangelie van Matteüs het oudste was en dat dat van Lucas op Matteüs gebaseerd was. Het evangelie van Marcus was vervolgens op dat van Matteüs en Lucas gebaseerd; dit is de zogenaamde Griesbach-hypothese die in de 20e eeuw in gewijzigde vorm als de twee-evangeliehypothese weer enige aanhang vindt.

In de eerste helft van de 19e eeuw wordt door verschillende onderzoekers de prioriteit van Marcus geïntroduceerd en uitgewerkt. De 'prioriteit van Marcus' is de hypothese dat het Marcus-evangelie het eerste was en dat dat van Matteüs en Lucas gedeeltelijk op dat van Marcus gebaseerd zijn. Men combineerde deze aanname al gauw met de aanname van het bestaan van een tweede bron die door zowel Matteüs als Lucas gebruikt is. Deze bron zou uit uitspraken van Jezus bestaan en werd toen de Logia genoemd (later werd dat Bron Q). De combinatie van de prioriteit van Marcus en een tweede bron wordt de twee-bronnenhypothese genoemd.

In het begin van de twintigste eeuw formuleert Burnett Hillman Streeter de vier-bronnenhypothese: Matteüs en Lucas hebben beiden gebruikgemaakt van Marcus en een bron Q, en daarnaast hebben zowel Matteüs als Lucas uniek materiaal opgenomen dat waarschijnlijk afkomstig is van andere bronnen, respectievelijk M en L genoemd.

De prioriteit van Marcus

Tegenwoordig gaat men er over het algemeen van uit dat van de drie synoptische evangeliën dat van Marcus het oudste is en dat die van Matteüs en Lucas op dat van Marcus gebaseerd zijn. Deze aanname wordt wel de prioriteit van Marcus genoemd.

Argumenten voor de het aannemen van de prioriteit van Marcus zijn onder andere:

  • Er zijn veel passages die in alle drie de teksten woord voor woord hetzelfde zijn, maar er zijn ook passages die woord voor woord hetzelfde zijn in twee van de drie teksten, terwijl de derde tekst dezelfde passage in andere bewoordingen vertelt. Vrijwel overal waar dat laatste het geval is, dus waar twee evangeliën dezelfde bewoording gebruiken terwijl de derde een andere bewoording gebruikt, zijn het Marcus en Matteüs of Marcus en Lucas die dezelfde bewoordingen gebruiken en nooit Matteüs en Lucas.
  • Er zijn een aantal passages die in zowel Matteüs als in Lucas voorkomen, maar die in Marcus ontbreken (als verklaring hiervoor wordt het bestaan van een tweede bron aangenomen, bron Q genoemd). Wat opvalt bij deze passages, is dat de volgorde ervan in Matteüs en Lucas niet overeenkomt. De passages in Matteüs en Lucas die ook in Marcus voorkomen staan daarentegen over het algemeen wel in dezelfde volgorde in Matteüs en Lucas. Dit kan eigenlijk alleen maar verklaard worden door aan te nemen dat Matteüs en Lucas beiden gebruikmaakten van Marcus, terwijl ze daarnaast nog een gemeenschappelijk bron hadden, waaruit ze passages overnamen die ze tussen de passages van Marcus plaatsten, waarbij Matteüs en Lucas die passages elk op andere plekken tussen de van Marcus overgenomen passages plaatsten.
  • Het taalgebruik en de stijl van Marcus is op sommige plekken onelegant of lastig te begrijpen. Vaak zijn de formuleringen waarbij dat het geval is niet overgenomen door Matteüs en Lucas. Als Marcus niet de eerste tekst zou zijn, maar gebaseerd zou zijn op Matteüs of Lucas, dan zou dat betekenen dat Marcus op verschillende plekken eigenaardige, onelegante of lastige taalconstructies heeft toegevoegd bij het overnemen van teksten uit Matteüs of Lucas. Dat is niet erg waarschijnlijk: waarom zou hij dat doen?

Bron Q

Bron Q is een door protestantse theologen uit Duitsland naar voren gebrachte hypothese waarmee een verklaring wordt gegeven voor een probleem dat met de erkenning van de prioriteit van Marcus niet werd opgelost: hoe is het mogelijk dat Matteüs en Lucas informatie hebben die vrijwel woordelijk overeenkomt (bijvoorbeeld het Onzevader), maar die ze niet hebben ontleend aan Marcus? De oplossing is de aanname dat er een onbekende bron is geweest, die Q wordt genoemd.[3]

Als we ervan uitgaan dat al het materiaal dat zowel bij Matteüs als bij Lucas aanwezig is maar niet bij Marcus, afkomstig is uit bron Q, dan lijkt het erop dat Q een verzameling van uitspraken van Jezus is. Er is echter ook sprake van twee verhalen: het verhaal van de verzoeking van Jezus (Mt 4:1-11; Luc 4:1-13, Marcus vermeldt de gebeurtenis kort in 1:12-13) en het verhaal van de genezing van de knecht van de centurio (Mt. 8:5-10; Luc 7:1-10).

Q lijkt dus een collectie van uitspraken van Jezus te zijn geweest, beginnend met opmerkingen over de komst van het heil, aangekondigd door Johannes de Doper, en eindigend met opmerkingen over de Wederkomst van de Mensenzoon. Lucas zou deze uitspraken in ruwweg de juiste volgorde in zijn evangelie hebben ingevoegd, terwijl Matteüs dichter bij het oorspronkelijke Aramees zou zijn gebleven en de informatie zou hebben herschikt tot toespraken, zoals de Bergrede (Mt 5) en de Rede tegen de Farizeeën (Mt 23). Er bestaan speculatievere theorieën over bijvoorbeeld de gemeenschap die Q zou hebben geschreven en over de datering, maar geen daarvan heeft veel blijvende aanhang gekregen.

Tegen de Q-hypothese werd in de negentiende eeuw door katholieken ingebracht dat het literaire genre 'uitspraken van Jezus' in het vroege christendom niet bestond. Dit op zich hout snijdende argument werd weerlegd toen in 1948 het Evangelie van Thomas werd ontdekt, dat dezelfde structuur heeft als de veronderstelde bron Q. Sindsdien wordt de Q-hypothese algemeen aanvaard.

Sondergut, de vier-bronnenhypothese en relevantie

De zgn. tweebronnentheorie, die door de meeste wetenschappers wordt aangehangen

De combinatie van de 'prioriteit van Marcus' met de Q-hypothese wordt de twee-bronnenhypothese genoemd.

Naast materiaal uit Marcus en Q hebben Matteüs en Lucas ook nog eigen materiaal ('Sondergut' genoemd), dat wil zeggen materiaal dat alleen in Matteüs of alleen Lucas aanwezig is (denk aan de verschillende geslachtslijsten en de verschillende bezoekers in Betlehem: wijzen uit het oosten of herders). In verband met dit 'Sondergut' worden vaak twee extra bronnen aangenomen. Dit leidt tot de vier-bronnenhypothese, waarbij men ervan uitgaat dat er nog een bron M is, waar Matteüs gebruik van heeft gemaakt, en een bron L, waar Lucas gebruik van heeft gemaakt. Of deze bronnen inderdaad bestaan, of bron M (of bron L) eigenlijk uit meerdere bronnen bestaat en of het gaat om schriftelijke of mondelinge bronnen, valt niet met zekerheid te zeggen.

Hoewel het genoemde eigen materiaal, het Sondergut, eigenlijk maar beperkt in omvang is, is het wel significant omdat we daar de persoonlijke belangstelling van de evangelisten het duidelijkst zien. Daarnaast bevat dit materiaal juist een aantal van de meest bekende en interessante verhalen uit de nieuwtestamentische evangeliën.

Dit is ook het belang van het synoptische vraagstuk: dat het ons zicht biedt op de individuele visie van de auteurs van de drie evangeliën. Marcus presenteert het karakter van Jezus van Nazaret als een mysterie: de boze geesten, een Romeinse centurio, de hogepriester - iedereen weet dat hij de Zoon van God is, maar de leerlingen hebben het almaar niet in de gaten. Lucas is te beschouwen als de evangelist van de harmonie; waar conflictstof potentieel aanwezig is, zal hij het verhaal neutraler vertellen. Ook benadrukt hij de historische betrouwbaarheid van zijn verhaal door te verwijzen naar toenmalige gebeurtenissen, zoals de volkstelling van Quirinius. Ook het begin van het optreden van Johannes de Doper en Jezus wordt zeer nauwkeurig gedateerd. Daarnaast is te merken dat hij schrijft voor een geletterd, niet-joods publiek, bijvoorbeeld als hij uitlegt dat de Jordaan een rivier is. Matteüs presenteert Jezus als de nieuwe Mozes, die voor zijn uitleg van de Thora eveneens een berg op gaat; tegelijkertijd suggereert Matteüs dat de joden, door Jezus' leer te verwerpen, het onheil over zich hebben afgeroepen - het beruchte vers 27:25.

Zie ook

  • Documentaire hypothese - de theorie dat de eerste vijf boeken van het Oude Testament minstens vier verschillende schrijvers hadden
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.