Reuzenalk

De reuzenalk (Pinguinus impennis) is een uitgestorven zeevogel. De geslachtsnaam Pinguinus verraadt al dat hij de oorspronkelijke pinguïn is waarnaar de - overigens niet verwante - pinguïns van het zuidelijk halfrond later vernoemd zijn. De oorsprong van de naam pinguïn is waarschijnlijk Welsh: 'pen' betekent kop en 'gwyn' wit. De vogel had inderdaad een opvallende grote witte vlek op zijn voorsnavel.

Een reconstructie van de reuzenalk.
Reuzenalk
Status: Uitgestorven (1852)[1] (2012)
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Aves (Vogels)
Orde:Charadriiformes (Steltloperachtigen)
Familie:Alcidae (Alken)
Geslacht:Pinguinus
Soort
Pinguinus impennis
(Linnaeus, 1758)
Afbeeldingen op Wikimedia Commons
Reuzenalk op Wikispecies
Portaal    Biologie
Vogels

Kenmerken

De reuzenalk was zo'n 75 cm groot, woog tot 5 kg en hij had maar kleine vlerkjes, waarmee hij niet vliegen kon, maar des te beter duiken. Zijn poten zaten helemaal achteraan het lijf en ook dat kwam het duiken ten goede, maar hij kon er op het land maar moeizaam mee voortbewegen. Deze vogel had dus zijn voortbeweging zowel in de lucht als op het land grotendeels opgeofferd om volledig onder water in zijn element te zijn.

Verspreiding en leefgebied

Hij kwam voor in de hele Noord-Atlantische oceaan, rond het begin van de jaartelling ook in de Noordzee. Er zijn ook in Nederland wel botten van de reuzenalk gevonden. Fossielen van de zustersoort Pinguinus alfrednewtoni, daterend uit het vroege Plioceen, werden gevonden in West-Europa (Britse eilanden, Groenland en IJsland) en Noord-Amerika (Maine tot Labrador).

Kliffen waar andere (kleinere) alken veelal broedden waren voor de reuzenalk ontoegankelijk. Hij moest het daarom doen met kale, redelijk vlakke eilandjes, ver van het vasteland en van het ijs, zodat roofdieren (ijsberen bijvoorbeeld) er niet bij konden. Zulke plekken zijn schaars. Hij broedde daarom maar op een paar plaatsen in enorme kolonies, onder andere op Funk Island (buiten de kust van Newfoundland), op de Magdalena-eilanden in de Saint Lawrencebaai en op een paar plekken aan de Groenlandse en IJslandse kust, met name het eiland Geirfuglasker.

Uitsterving

De Canadese broedplaatsen werden eerst geplunderd door hongerige matrozen, later in de 18e eeuw vestigden zich mensen op de eilandjes om de vogels neer te knuppelen, ze te blancheren en dan van hun dons te ontdoen. De vette karkassen werden als brandstof gebruikt, onder andere voor lampolie. In 1785 was de afslachting door het donsverzamelen al zo ver dat kapitein George Cartwright voor het uitsterven van de soort waarschuwde. In de 19e eeuw was dan ook Geirfuglasker het laatste toevluchtsoord van de soort. Daar was de vogel al eeuwen veilig omdat de IJslanders een bijgeloof hadden dat dit eiland van de 'Geir'-vogel te bezoeken groot ongeluk bracht. Het eiland verdween in 1830 door een vulkaanuitbarsting van de aardbodem. Er ontsnapten zo'n 40 vogels en ze vestigden zich op Eldey, een eilandje dat zij nooit gebruikt hadden omdat het te dicht bij IJsland zelf lag. Daar vielen zij ten prooi aan de wetenschap. Vooral in Groot-Brittannië was het in die tijd erg in zwang rariteiten op sterk water te zetten en zo ontstond er een (niet eens zwarte) handel in Reuzenalkvellen. In 1844 werd het laatste paartje gedood en het laatste ei geraapt, nu te zien in Stromness (Orkney). Men dacht in die tijd dat verder naar het noorden er nog wel meer zouden zijn, maar dat bleek niet het geval. Ook in het museum Naturalis in Leiden heeft men een reuzenalk, die echter niet altijd tentoongesteld staat.[2]

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.