Carl Linnaeus

Carl Linnaeus (gelatiniseerd als Carolus Linnaeus) of, nadat hij in 1761 in de adelstand was verheven, Carl von Linné (gelatiniseerd als Carolus a Linné) (Råshult, 23 mei 1707Uppsala, 10 januari 1778) was een Zweeds arts, plantkundige,[1] zoöloog en geoloog.[2] Zijn invloedrijkste werken zijn Species plantarum, waarvan de eerste druk (1753) sinds 1905 geldt als beginpunt van de botanische nomenclatuur,[3] en Systema naturae, waarvan de tiende druk (1758) geldt als beginpunt van de zoölogische nomenclatuur.

Carl Linnaeus
Carl Linnaeus in zijn Lapse kostuum met onder meer het linnaeusklokje in de hand. Martin Hoffman, 1737
Geboren23 mei 1707
Overleden10 januari 1778
Geboorteland Zweden
Bekend vanSpecies plantarum, Systema naturae, binominale nomenclatuur
StandaardafkortingL.
Toelichting
De bovenaangeduide standaardaanduiding, conform de database bij IPNI, kan gebruikt worden om Carl Linnaeus aan te duiden bij het citeren van een botanische naam. In de Index Kewensis is een lijst te vinden van door deze persoon (mede) gepubliceerde namen.
Portaal    Biologie

Levensloop

Jeugd en opleiding

Borstbeeld van Carl Linnaeus (naar een origineel door Petrus Cornelius De Preter) in het voormalige Biologisch Centrum van de RUG (sinds 2011 staat het in de Linnaeusborg van het Zernikecomplex).

Carl Linnaeus was de zoon van Nils Ingemarsson Linnaeus en Christina Brodersonia, en werd geboren in Råshult, in Småland.[4] Carl werd vermoedelijk vernoemd naar Karel XII van Zweden.[5] Zoals in die tijd gebruikelijk was, had zijn vader Nils geen familienaam. Ingemarsson was een patroniem. Toen Nils in Lund ging studeren, had hij echter een familienaam nodig om zich in te kunnen schrijven. Geïnspireerd door de grote lindeboom bij zijn geboortehuis, verlatijnste hij het woord linde tot Linnaeus. De spelling Linnæus, met een ligatuur, is equivalent aan Linnaeus.

Carls vader, die dominee was, wilde dat zijn zoon theologie ging studeren. Carl begon daartoe in 1724 ook een opleiding in Grieks, Hebreeuws, theologie en wiskunde aan het Växjö Gymnasium. Hij had daarin echter weinig interesse en de meeste van zijn docenten meldden over zijn studie aan zijn vader dat Carl wel nooit een geleerde zou worden. Alleen de docent Rothman dacht er anders over en wist zijn vader te overreden erin toe te stemmen dat Carl geneeskunde ging studeren in plaats van theologie.

Tijdens zijn studie verwierf de jonge Linnaeus een opdracht om de natuurlijke schatten van Lapland te inventariseren. Na zijn onderzoeksreis door Lapland, in 1732, schreef hij zijn Florula Lapponica. In april 1735 vertrok hij naar Nederland om te promoveren tot doctor in de geneeskunde, een titel die hij nodig had om zich als arts te kunnen vestigen.[6] Op 23 juni promoveerde hij aan de Universiteit van Harderwijk op het al eerder in Zweden geschreven proefschrift Hypothesis nova de febrium intermittentium causa.[7] De hele procedure nam zes dagen in beslag, waarvan drie voor het drukken van het proefschrift.

Na de promotie reisde hij verder naar Leiden. Daar publiceerde hij met hulp van Gronovius en een financiële bijdrage van de Schotse arts Isaac Lawson zijn Systema naturae, waarin hij de natuur in drie rijken verdeelde (mineralen-, planten- en dierenrijk). In Leiden leerde hij Johannes Burman kennen, die hem uitnodigde om bij hem op zijn buiten te komen werken aan een aantal wetenschappelijke publicaties. Voor het zover kwam ontmoette Linnaeus echter Herman Boerhaave. Deze was bevriend met George Clifford, een schatrijke Amsterdamse bankier die zijn passie voor planten uit verre streken met hem deelde. Clifford verzamelde exotische planten in zijn oranjerie en tuin van de Hartekamp, een landgoed in Heemstede, op de grens met Bennebroek en zomerverblijf van Clifford. Boerhaave stelde aan Clifford voor om Linnaeus in dienst te nemen als lijfarts en hortulanus. Clifford kon Linnaeus een gage en het gebruik van zijn uitgebreide tuin en bibliotheek op het landgoed aanbieden, en Linnaeus stemde erin toe er zijn intrek te nemen.

Verblijf in Heemstede

Borstbeeld van Linnaeus op de Hartekamp
Villa Hartekamp in 2011. Van de tuin uit de tijd van Linnaeus is weinig meer over. Het bankiershuis Clifford en Zn. ging failliet in 1772.

Van 13 september 1735 tot 7 oktober 1737 verbleef Linnaeus op de Hartekamp.[8] Clifford droeg hem op om een catalogus van zijn omvangrijke collectie planten en boeken samen te stellen. Het resultaat was Hortus Cliffortianus, dat gepubliceerd werd in 1738 en in veel opzichten een voorloper was van Linnaeus' latere werk, in het bijzonder van Species plantarum. Op de frontispies van het werk is onder andere een kaart van de tuin van de Hartekamp te zien. Gedurende zijn aanstelling bij Clifford reisde Linnaeus ook naar Engeland, waar hij in Londen onder anderen Hans Sloane bezocht, en in Oxford de gast was van Dillenius. Begin 1738 verbleef Linnaeus nog enige tijd in Nederland om te herstellen van cholera, alvorens via Frankrijk terug te keren naar Zweden.

Terug in Zweden

Bij terugkomst in Zweden vestigde Linnaeus zich in Stockholm, waar hij onder meer in 1739 medeoprichter was van de Zweedse Academie van Wetenschappen.

In 1758 kocht hij in de buurt van Uppsala een boerderij, die hij inrichtte als zomerverblijf en waar hij zijn kostbare collecties huisvestte. Tegenwoordig is dit zomerverblijf bekend onder de naam Linnaeus' Hammarby, en is het opengesteld als museum.

Tot op hoge leeftijd bleef Linnaeus hoogleraar en vooraanstaand burger van Uppsala. Hij is begraven in de kathedraal van deze stad, dicht bij de ingang, en er worden nog regelmatig bloemen op zijn graf gelegd.

Bijdragen aan de taxonomie

Eerste druk van Systema naturae

Linnaeus' tabel van het dierenrijk uit Systema naturae (1e druk, 1735).

In 1735 publiceerde Linnaeus met hulp van Gronovius de eerste druk van Systema naturae.[9] In dit werk gaf hij een indeling van de drie natuurrijken mineralen, planten en dieren. Het dierenrijk was onderverdeeld in zes klassen: I Viervoeters (inclusief de mens), II Vogels, III Amfibieën (reptielen en amfibieën), IV Vissen (inclusief walvissen), V Insecten (geleedpotigen) en VI Wormen (alle overige ongewervelden), en tot slot een ongenummerde klasse Paradoxa, waarin monsters en fabeldieren behandeld werden.

De 24 klassen van planten

Een opzienbarend aspect van Linnaeus' werk was dat hij voor het indelen van planten uitging van kenmerken van de voortplantingsorganen: de stampers en meeldraden. Het classificeren van planten op basis van de bloemen was niet nieuw,[10] hoewel het voortplantingsmechanisme van planten pas aan het eind van de zeventiende eeuw was ontdekt,[11] maar Linnaeus ging verder door alleen de voortplantingsorganen te gebruiken als de basis van zijn systeem, en daarbij expliciete seksuele termen te gebruiken, in een tijd dat het spreken over seksualiteit een taboe was. Linnaeus deelde de planten naargelang het aantal meeldraden in 24 klassen in, en daarna verder in orden, op basis van het aantal stijlen. De seksuele aard van zijn indeling en het voor die tijd zeer uitgesproken gebruik van seksuele termen maakte zijn systeem voor sommige van zijn tijdgenoten controversieel.

De eerste druk van Systema naturae omvatte twaalf pagina's in dubbel folioformaat. Linnaeus had zelf geen geld om het werk te laten drukken. Het was Gronovius die de uitgave ervan verzorgde en deels financierde omdat hij onder de indruk was van de systematische manier van classificeren die Linnaeus in het werk had toegepast.

Species plantarum

Linnaeus was meer plantenkenner dan zoöloog en toen hij in september 1735 bij George Clifford in dienst kwam, richtte hij zijn aandacht vooral op de systematiek van het plantenrijk. Dat culmineerde uiteindelijk in 1753 tot de uitgave van Species plantarum. Dit is het eerste werk waarin de binominale nomenclatuur systematisch is doorgevoerd. Elke soort kreeg behalve een geslachtsnaam ook een toenaam (soortaanduiding), ook bij geslachten die uit maar één soort bestonden, een op het oog eenvoudige maar in de praktijk revolutionaire verandering. De geslachtsnaam en toenaam vormen samen een binominale of binaire naam. Naast de binaire naam, door Linnaeus nomen triviale genoemd, gaf hij ook de "echte" naam, het nomen specificum legitimum (meestal een lange zin), zoals in die tijd gebruikelijk was. De binaire naam kwam hierdoor los van de beschrijving en kon zo functioneren als label om een soort aan te duiden. Binaire namen hoefden ook niet te veranderen als de beschrijving van een plant veranderd moest worden, bijvoorbeeld wanneer een nieuwe soort werd gevonden die aan dezelfde beschrijving voldeed maar toch verschilde van de al beschreven soort. Het verkorte namenstelsel van Linnaeus werd nog voor zijn dood door de meeste botanici en zoölogen overgenomen. Species plantarum geldt tegenwoordig als het officiële beginpunt van de binominale nomenclatuur voor planten, zoals sinds 1905 geregeld in de Règles internationales de la nomenclature botanique, later International Code of Botanical Nomenclature.[12]

Tiende druk van Systema naturae

Clavis Systematis Sexualis
Indeling van het plantenrijk naar seksuele kenmerken (in de 10e druk van Systema naturae).

In de loop der jaren waren er van Systema naturae verschillende nieuwe drukken verschenen, sommige bewerkt en uitgebreid door bekenden van Linnaeus, zoals Bernard de Jussieu of Gronovius, sommige lokale edities met vertaalde namen, een enkele als roofdruk. De tweede en zesde druk, verschenen in Stockholm in 1740 en 1748, waren door Linnaeus zelf bewerkt en uitgebreid. De negende druk, verzorgd door Gronovius, kwam in 1756 in Leiden uit. In 1758 verscheen bij Salvi in Stockholm deel 1 van de tiende druk,[13] de vierde die geheel door Linnaeus zelf was verzorgd. In deze tiende druk waren de walvissen verplaatst van de vissen naar de zoogdieren,[14] en was deel 1, over de dieren, uitgegroeid tot 824 pagina's in octavoformaat. Nadat hij in Species plantarum voor de planten de binominale nomenclatuur voor het eerst consequent had toegepast, deed hij dat in Systema naturae nu ook voor de dieren. Deze editie van het werk is daarom later, bij afspraak onder zoölogen, aangewezen als beginpunt van de zoölogische nomenclatuur.

Linnaeus deelde in Systema naturae de mens in bij de zoogdieren. Dit was een breuk met het idee dat de mens boven de natuur verheven was en er geen deel van uitmaakte. Hoewel Linnaeus er zelf ook moeite mee had om de mens bij de dieren in te delen,[15] en hij zich realiseerde dat hij een storm van kritiek over zich heen zou krijgen, vooral van theologen, kon hij om (door hem zelf geformuleerde) wetenschappelijke redenen niet anders. Linnaeus was er, zoals de meeste van zijn tijdgenoten, vast van overtuigd dat God de natuur had geschapen. Door zijn indeling was het mogelijk ordelijk over de schepping te spreken.

In de tiende druk van Systema naturae deelde Linnaeus de mens in vijf ondersoorten in,[16] waarbij de Europese mens nogal gunstig afstak bij de bewoners van andere werelddelen. Zo beschreef hij de Europese mens als 'bekwaam tot uitvindingen' en 'geregeerd door wetten', waar bijvoorbeeld de Amerikaan werd 'geregeerd door gewoonte' en de Afrikaan door 'willekeur'.

Genera plantarum

Pagina 1 van Genera plantarum, 5e druk, 1754, waarin te zien is hoe systematisch Linnaeus te werk ging bij het beschrijven van geslachten.

Een andere niet te verwaarlozen bijdrage van Linnaeus aan de taxonomie is de manier waarop hij de geslachten definieert in zijn Genera plantarum. Tournefort had in 1694 het concept genus voor het eerst duidelijk gedefinieerd,[17] en ook van 700 geslachten een beschrijving gegeven. Linnaeus bouwde voort op Tourneforts concept maar pakte de beschrijving heel anders aan. Hij deelde alle planten in geslachten in op basis van de kenmerken van de bloem, en al vanaf de eerste druk, in 1737, gaf hij van ieder geslacht, in dezelfde volgorde en typografisch geordend, de beschrijving van achtereenvolgens de calyx (kelk), corona (kroon), stamina (meeldraden), pistillum (stamper), pericarp (vruchtwand) en semen (zaad). Op deze manier konden verschillende geslachten heel eenvoudig met elkaar vergeleken worden. Linnaeus gaf zo een eerste aanzet tot het maken van sleuteltabellen, die met de grote aantallen soorten die inmiddels beschreven zijn, tegenwoordig bijna onmisbaar zijn bij het op naam brengen van een plant.

Linnaeus benoemde en classificeerde gedurende zijn leven zo'n 9000 soorten planten.[18] Planten die hun toenaam van hem kregen zijn nog altijd herkenbaar aan de auteursaanduiding 'L.' (van Linnaeus) achter de botanische naam. Linnaeus is de enige auteur wiens naam tot slechts één letter wordt afgekort.

De auteursnaam 'L.' (bij planten) of 'Linnaeus' (bij dieren) betekent dat Linnaeus degene is die de soort een naam heeft gegeven. Het wil niet automatisch zeggen dat Linnaeus ook degene was die de soort voor het eerst beschreef. Voor het merendeel van de door hem benoemde soorten verwees hij naar eerder verschenen publicaties, waarin dan een beschrijving of soms een afbeelding te vinden is. Zie als voorbeeld de naamgeving van de monarchvlinder Danaus plexippus.

Studenten van Linnaeus

John Hamilton Mortimer: (van links naar rechts) Daniel Solander, Joseph Banks, James Cook, John Hawkesworth en John Montagu, 1771

Linnaeus' studenten breidden zijn werk uit door niet alleen de planten van Europa maar die van de hele wereld te verzamelen, te benoemen en te beschrijven:

Antarctica

  • Anton Rolandsson Martin

Siberië

  • Johan Peter Falck

Nieuwe Wereld

Midden-Oosten en Noord-Afrika

  • Fredrik Hasselquist bezocht het Midden-Oosten
  • Peter Forsskål
  • Göran Rothman

West-Afrika

Zuid-Afrika, Azië en Oceanië

Nalatenschap

Linnéträdgården, hoek van de systematische tuin, met op de achtergrond Linnaeus' huis.

Van het herbarium van Linnaeus, waarin zich onder andere een kopie van het herbarium van George Clifford bevond, is na zijn dood een deel verloren gegaan vanwege aantasting door schimmels en vraat door muizen. Wat er nog van over is bevindt zich tegenwoordig grotendeels in Londen, een deel bij de Linnean Society of London, een deel in het Natural History Museum. Een ander deel bevindt zich in de collectie van het Naturhistoriska riksmuseet in Stockholm. Het potentiële typemateriaal, verbonden aan de meer dan 9.000 botanische namen die door Linnaeus zijn gepubliceerd, is tijdens het Linnaean Plant Name Typification Project in kaart gebracht door Charlie Jarvis, werkzaam bij het Natural History Museum. Dit leidde in 2007 tot Jarvis' publicatie Order out of Chaos: Linnaean Plant Names and their Types.

De oude botanische tuin in Uppsala waar Linnaeus de leiding over had, bestaat nog. De tuin heet nu Linnéträdgården en is na 1917, na een periode van verval, opnieuw ingericht volgens de specificaties die Linnaeus er in 1748 van had gepubliceerd in Hortus upsaliensis.

Eponiemen

Linnaeusklokje
  • Het Linnaeusklokje (Linnaea borealis) is later door Gronovius naar hem vernoemd. Linnaeus maakte ermee kennis op zijn reis door Lapland in 1732. Het Linnaeusklokje wordt niet in het reisverslag beschreven, maar wel in zijn Flora Lapponica. Het Linnaeusklokje is een laagblijvend plantje met twee kleine bloemen op een dunne stengel van ongeveer 10 cm hoogte. Het plantje is in Nederland zeer zeldzaam. Linnaeus wordt vaak afgebeeld met dit plantje in zijn hand of op zijn revers. Het figureert ook op het wapenschild dat Linnaeus aannam nadat hij in de adelstand was verheven.
  • Er is een plein in de Zweedse stad Göteborg naar hem vernoemd. Dit plein ligt dicht bij Göteborgs botaniska trädgård en het beroemde Slotskogspark.
  • Wereldwijd zijn meer dan 500 wegen (straten, pleinen, lanen) naar Linnaeus vernoemd. In Nederland o.a. in Aalsmeer, Albrandswaard, Almere, Alphen a.d. Rijn, Amsterdam, Borger, Boskoop, Culemborg, Den Haag, Groningen, Haarlem, Halderberge, Harderwijk, IJsselstein, Maastricht, Nieuw Buinen, Purmerend, Teylingen, Utrecht, Velsen, Veenendaal, Venlo, Zaanstad en Zandvoort.
  • De Linnean Medal is een erepenning, ingesteld door de Linnean Society of London om wetenschappers te eren die een significante bijdrage hebben geleverd aan de plant- of dierkunde.
  • Linnaeus promoveerde in 1735 aan de Universiteit van Harderwijk. In een nis in de toren van de voormalige universiteit is een borstbeeld van de beroemde promovendus geplaatst en vanaf dat moment is de toren bekend onder de naam Linnaeustoren.
  • Linnaeus' afbeelding prijkt, als Carl von Linné, op het briefje van honderd Zweedse kronen.

Bloemenklok

  • In zijn boek Philosophia Botanica beschrijft Linnaeus hoe de bloemen van sommige planten zich op bepaalde momenten in de dag openen en sluiten. Hij opperde de mogelijkheid om dit aan te wenden in een 'horologium florae', een bloemenklok. Zelf legde hij een dergelijke tuin niet aan, maar gaf een hele lijst van bruikbare planten. In de lente van 2005 werd een dergelijke bloemenklok in combinatie met een zonnewijzer aangelegd op de campus van de Truman State University, Kirksville, Missouri, U.S.A.[19]

Appendix

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.