V6 PRV-motor

De V6 PRV-motor is een V6 benzinemotor, toegepast in auto's van de merken Peugeot, Citroën, Renault en Volvo, tussen 1974 en 1998. De PSA-groep verving de motor in 1997 door de PSA-ES-motorenfamilie.

Renault 30 met de PRV motor.

Ontwikkeling

In 1966 sloten Peugeot en Renault een samenwerkingsverband voor het delen van bepaalde componenten. In 1969 werd daartoe Française de Mécanique opgericht. De F.M.-fabriek werd gebouwd in Douvrin (Noord-Frankrijk).[1]

Volvo

In 1971 sloot Volvo zich als derde partner aan. De drie bedrijven zouden een even groot aandeel in het project krijgen. Oorspronkelijk was het de bedoeling een V8 te ontwikkelen, maar dit project werd geschrapt om plaats te maken voor een kleinere en zuinigere V6-motor.

Door de oliecrisis van 1973 groeide de weerstand tegen grotere (dus minder zuinige) motoren. Dit zorgde er wel voor dat de markt voor motoren die een cilinderinhoud hadden van minder dan 2,8 liter kon groeien. De PRV-motor mag derhalve wel gezien worden als een V8 met twee ontbrekende cilinders. De blokhoek was 90 in plaats van 60 graden. Het Maserati V6-blok dat in de Citroën SM gemonteerd werd leek qua ontwikkeling wel op de PRV-motor, want ook deze begon als een V8.

Productie

De opbouw van de productielijn in Douvrin startte in juni 1973. In januari 1974 waren de fabrieken klaar, maar pas in oktober van dat jaar werd de V6 PRV-motor gepresenteerd in de Volvo 264. Eind 1975 werd de V6 PRV-motor al in vijf verschillende auto's verkocht.

Turbo

In 1984 werd de eerste commerciële V6 PRV met turbo verkocht in de Renault 25 V6 Turbo. Dit was de eerste van de tweede generatie PRV-motoren met een simultane ontsteking en een gespleten krukas. Deze motoren werden later ook leverbaar in de Renault Alpine GTA V6 Turbo met een cilinderinhoud van 2458cc en later ook in de Renault Alpine A610 en de Renault Safrane Bi-Turbo met een cilinderinhoud van 2975cc.

24 kleppen

Terwijl Renault nog bezig was met het verder ontwikkelen van V6 PRV-motoren met turbo waren Peugeot en Citroën bezig met de 3.0-versie van de motor die in de Citroën XM en de Peugeot 605 gemonteerd zouden worden. Deze motoren zouden later ook met vier kleppen per cilinder worden geleverd. Door wat problemen met de uitlaatkleppen werd het project steeds duurder. Dit werd opgelost door de montage van keramische klepzetels.

Venturi

Ondertussen had het Franse supersportwagenmerk Venturi een eigen versie van de V6 PRV ontwikkeld. De meest krachtige versie was leverbaar in de Atlantique 300 met 281 pk waarmee het merk succesvol was op Le Mans met de 600LM met 24-kleppen, drie liter en met turbo die zelfs ruim 600 pk produceerde in race-uitvoering, De 400GT leverde een vermogen van 408 pk. Dit model was voorzien van de PSA versie met 24 kleppen met gewone klepstoters in plaats van hydraulische.

Langeafstandsracen

Peugeot was ook met een kleine groep ingenieurs bezig met het ontwikkelen van een V6 PRV voor de langeafstandsracen. Na een paar jaar groeide deze groep, die WM Peugeot genoemd werd. De meest krachtige versie was een drie liter die met dubbele nokkenassen uitgevoerd was. Dit is de enige V6 PRV die is uitgevoerd als DOHC-motor.

Het einde

Volvo trok zich eind jaren tachtig terug uit het PRV-project om zich meer te richten op de ontwikkeling van eigen lijnmotoren. Renault en PSA bleven tot 1997 de PRV-motor verder te ontwikkelen.

De productie werd op 15 juni 1998 gestaakt. Er waren toen 970.315 stuks gebouwd.

Overzicht merken en modellen

Productieauto's

Raceauto's

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.