Neerlandistiek

Neerlandistiek of Nederlandse taal- en letterkunde is de wetenschap die zich bezighoudt met de Nederlandse taal en literatuur. Een beoefenaar van deze wetenschap is een neerlandicus of neerlandica. Deze termen worden ook gebruikt voor leraren in het schoolvak Nederlands, maar dan alleen maar als zij een universitaire studie Nederlands succesvol hebben afgerond en zich daarom drs. of Master kunnen noemen. Ook in andere beroepen zijn neerlandici werkzaam.

Algemeen

In Nederland is de opleiding tot neerlandicus in haar basis ongedeeld. Neerlandici kunnen (en moeten) zich op wetenschappelijk niveau vervolgens specialiseren in:

Dubbelspecialismen komen sinds de jaren 50 van de twintigste eeuw vrijwel niet meer voor. Het staat een bevoegd neerlandicus echter ook na zijn specialisatie vrij zich op de onderscheiden vlakken te bewegen en meerdere deelterreinen te beoefenen. In het middelbaar onderwijs hangen deze subdisciplines ook nog tamelijk nauw samen. Binnen het schoolvak Nederlands werken neerlandici 'ongedeeld'.

Er zijn aldus leraren die neerlandicus zijn en er zijn wetenschappers die dat zijn. De laatsten zijn in de praktijk altijd gespecialiseerd als letterkundige, taalkundige of taalbeheerser. Als iemand zich als neerlandicus wetenschappelijk onderscheidt, wordt hij naar zijn subdiscipline benoemd en dus ook zo 'gecategoriseerd'. Zijn terrein blijft in principe de neerlandistiek. Zijn invalshoek of domein is echter dat van zijn subdiscipline.

Geschiedenis

18e eeuw

Vanaf de jaren zestig van de achttiende eeuw werden aan verschillende vaderlandse universiteiten al colleges Nederlands gegeven. Meinard Tydeman, vanaf 1764 tot 1766 hoogleraar Grieks, geschiedenis en welsprekendheid, en zijn opvolger Herman Tollius gaven colleges Nederlands aan de Universiteit van Harderwijk. Dit begon ermee dat Meinard Tydeman van curatoren toestemming gekregen had om les te geven over de Linguae Belgicae idea grammatica, poetica, rhetorica (1707).[1][2]

Ook aan de Groningse universiteit zijn vóór 1797 colleges Nederlands gegeven, onder meer door dominee Lambertus van Bolhuis[3] en Johannes Ruardi, hoogleraar in de klassieke talen te Groningen.[4] Tot 1877 was Nederlands slechts voor een selecte groep studenten verplicht als 'bijvak'. Pas in dat jaar werd met de aanstelling van Willem Jonckbloet als hoogleraar Nederlandse taal- en letterkunde in Leiden een doctoraat in de Nederlandse taal en letterkunde in het leven geroepen, wat inhoudt dat er een afzonderlijk curriculum voor het vak Nederlands werd ontworpen.

19e eeuw

Sinds 1797 is Nederlands officieel onderdeel van een universitaire studie in Nederland. Toen werden de eerste hoogleraren Nederlands benoemd. Zo werd aan de universiteit van Franeker bij decreet van 9 juni 1797 bepaald dat de leeropdracht van de hoogleraar Grieks Everwinus Wassenbergh uitgebreid werd met de 'Nederduitsche taalkunde'.

De eerste hoogleraar Nederlands te Leiden was Matthijs Siegenbeek, die daar op 23 september 1797 aantrad als buitengewoon hoogleraar in de Nederlandse welsprekendheid. Tijdens de Franse bezetting ontstond een nieuw nationalisme en kreeg men meer aandacht voor de Nederlandse taal en cultuur. Daarnaast ontstond in de 19e eeuw het ideaal van algemene scholing in een geüniformeerde standaardtaal met een duidelijke spelling. Neerlandici werden zo de hoeders van de Nederlandse taal- en letterkunde.

In de loop van de 19e eeuw is het accent komen te liggen op het wetenschappelijk onderzoek naar taal en literatuur. De taalbeheersing, het wettelijke kernpunt van het vak, boette krachtig in aan belang, zeker bij een historisch-taalkundige en woordenboekmaker als Matthias de Vries.

Huidige situatie

De neerlandistiek wordt steeds meer gecombineerd met andere wetenschappelijke vakgebieden zoals psychologie, logopedie, de medische wetenschappen, filosofie en informatiekunde. Zo ontstaat er meer aandacht voor verschijnselen die samenhangen met taal, taalgebruik en literatuur (denk bijvoorbeeld aan computers die men gesproken taal wil laten herkennen).

Hoofdrichtingen

Taalkunde

Een taalkundige weergave (s-structuur) van een Nederlandse zin.

Taalkunde, taalwetenschap of linguïstiek is de wetenschappelijke studie van de natuurlijke talen. Dat wil zeggen door mensen tegen elkaar gesproken talen die op natuurlijke wijze als moedertaal verworven worden, in tegenstelling tot de kunsttalen.

Ruw onderscheiden gaat de theoretische en beschrijvende taalkunde over het taalsysteem (de grammatica en het lexicon), de toegepaste taalkunde en het vak taalbeheersing daarentegen over taalgebruik. Er is wel een grensgebied, waar de taalkundige semantiek en de pragmatiek in elkaar overlopen.

De taalkunde heeft verschillende onderzoeksgebieden zoals syntaxis, semantiek, fonologie, morfologie of computertaalkunde. Terwijl veel taalkundigen zich vooral bezighouden met de varianten van het moderne Nederlands, richten andere taalkundige onderzoekers zich bij voorkeur op de historische dimensie van de Nederlandse taal en pogen de ontwikkeling van het Nederlands in al zijn facetten in kaart te brengen. Vroeger sprak men dan over het vakonderdeel 'historische taalkunde'.

De traditionele grammatica zoals die onderwezen wordt op middelbare scholen, speelt op universiteiten doorgaans een zeer beperkte rol. Sinds de publicatie van Noam Chomsky's Syntactic structures (1957) is de aandacht verschoven naar generatieve taalkunde en alternatieve theorieën. Bij deze vormen van taalkunde wordt ervan uitgegaan dat het taalvermogen van de mens aangeboren is (zie universele grammatica). Als een syntactische structuur bestudeerd wordt, blijkt dat aan de structuur van een zin een ingewikkeld systeem ten grondslag ligt, bestaande uit veel regels en parameters. Volgens de theorie van Chomsky leren taalverwervers deze regels niet bewust, maar zorgt hun aangeboren taalvermogen voor de taalverwerving. Dit zou verklaren waarom er kinderen zijn die het vertikken om de klok te leren kijken, terwijl diezelfde kinderen geen moeite hebben met het bouwen van zinnetjes, wat veel ingewikkelder in elkaar zit. Sindsdien is de theorie van Chomsky wel gerelativeerd en op sommige punten ook gecorrigeerd.

Taalbeheersing

De taalbeheersing of communicatiekunde is een richting binnen de neerlandistiek waarin voornamelijk de sociale en structurele aspecten van het Nederlands binnen een bepaalde context onderzocht worden. Men kan ook zeggen: taalkunde houdt zich (o.a.) bezig met zinnen en hun structuur, taalbeheersing met teksten en de daarbij geldende regels en systematiek. In dat opzicht zijn taalkundige neerlandici op micro- en taalbeheersers op meso- en macrostructuren gericht. Zo kan de taalbeheerser zich bezighouden met bijvoorbeeld coherentierelaties tussen uitingen, maar ook met het surfgedrag van mensen met een stoornis. Aangezien attitude-analyses erg populair zijn bij taalbeheersers, wordt de hoofdrichting ook weleens als sociale wetenschap beschouwd.

Historische letterkunde

De historische letterkunde binnen de neerlandistiek richt zich op de Nederlandstalige literatuur uit de Middeleeuwen, Renaissance en de Romantiek. Hierbij richt men zich vooral op de betekenis en cultuur-historische context van belletristische werken. Naast literair werk worden ook andere teksten uit die tijd bestudeerd, zoals politieke pamfletten en brieven.

Een recente term voor de academische studie van de Nederlandstalige literatuur en andersoortige teksten uit de Middeleeuwen is medioneerlandistiek. De beoefenaren van dit specialisme worden medioneerlandici genoemd.

Moderne letterkunde

De moderne letterkunde houdt zich bezig met het bestuderen van Nederlandstalige literaire werken vanaf ruwweg 1880.

Opleiding

De opleiding in Nederland bestaat uit vier hoofdrichtingen, die ook als aparte wetenschappen aan de universiteit te bestuderen zijn, te weten: taalkunde, taalbeheersing (ook wel communicatiekunde), historische letterkunde en moderne letterkunde.

In Vlaanderen is neerlandistiek een afstudeerrichting bij de universitaire studie Master in taal- en letterkunde.

Ook buiten het Nederlands taalgebied bestaan opleidingen neerlandistiek, die worden aangeduid als neerlandistiek extra muros (Lat., 'buiten de muren').[5]

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.