Banmolen
Een banmolen of dwangmolen, was een molen waar de naburige boeren verplicht waren hun graan te laten malen. Vaak waren deze molens eigendom van de plaatselijke heer of een andere hogere autoriteit, zoals een abdij.
Het feodale recht van molendwang is in West-Europa in de twaalfde eeuw ontstaan. Het doel van deze molendwang was een deel, bijvoorbeeld een tiende, van (de waarde van) het graan als belasting te kunnen innen.
Voorbeelden van banmolens zijn:
- De Watermolen Sint-Gertrudis-Pede te Schepdaal in het Pajottenland
- De Oude Molen te Valkenburg
- De Groote Molen te Meerssen
- De 's Gravenmolen in Grimbergen
- De Hompesche Molen in Stevensweert
- De Venbergse Watermolen in Valkenswaard
- De Mallumsche Molen nabij Eibergen
- De Broekmolen bij Hoensbroek
- De torenmolen bij Gronsveld
Toen omstreeks 1789 tijdens de Brabantse Omwenteling en enkele jaren later met de komst van de Franse tijd in de Nederlanden het feodale systeem werd afgeschaft, werd het ook toegestaan om vrije molens, meest windmolens, op te richten, die de voormalige banmolens beconcurreerden aangezien de boeren nu ook daar hun graan konden laten malen.