Ballets Russes
De Ballets Russes was een balletgezelschap uit Rusland, gesticht door Sergej Djagilev. Tussen 1909 en 1929 traden de Ballets Russes op in tal van westerse landen, in een soort van rondtrekkend bestaan, in steeds wisselende samenstellingen, met Djagilev als constante factor. Het fameuze gezelschap bracht vele belangrijke dansers en choreografen voort en stond bekend om haar vernieuwingsdrang, zowel in choreografie, in muzikaal opzicht als in kostuums en decorontwerp.
Het begin van de ‘Ballets Russes’
De wortels van de Ballets Russes liggen in de Russische kunstenaarsbeweging ‘Mir Iskoesstva’, geleid door Sergej Djagilev en Alexandre Benois. ‘Mir Iskoesstva’ organiseerde concerten, spraakmakende kunsttentoonstellingen en gaf een toonaangevend kunstenaarsmagazine uit onder dezelfde naam. De beweging en met name Djagilev toonde ook veel belangstelling voor ballet. In 1900 deed Djagilev al een vergeefse poging Delibes’ ballet Sylvia op de planken te brengen en in 1906 trad hij op als beschermheer van een aantal voor artistieke koerswijziging pleitende dansers in het keizerlijke balletgezelschap te Sint-Petersburg, waaronder zijn latere coryfeeën Anna Pavlova en Tamara Karsavina. Een markerend moment was ook het jaar 1908, toen Benois met veel succes een programma in Parijs organiseerde met een mix van opera en ballet.
In 1909 nam Djagilev Benois’ rol van ‘impresario’ over en presenteerde het eerste officiële programma van de ‘Ballets Russes’. De vernieuwende totaalaanpak en de informele, gracieuze choreografie hadden direct enorm succes. Djagilevs biograaf Sjeng Scheijen beschrijft de première van ‘Le Pavillon d’Armide’ en ‘Prince Igor’ in mei 1909, als “een inmiddels legendarische gebeurtenis” in de theatergeschiedenis. Zo mogelijk nog meer succes had korte tijd later ‘Les Sylphides’, met als sterdansers Anna Pavlova en Vatslav Nijinski, door Harry Kessler in zijn dagboek beschreven als “de belichaming van Amor en Psyche: twee wonderlijke mooie, lichte, sierlijke, jonge mensen, ver verwijderd van iedere zoetelijkheid”. Na deze glorieuze entree volgden jarenlang het ene succes na het andere zich op, steeds zich telkens vernieuwend en regelmatig overtreffend, zonder zich echt te herhalen.
De choreografen
- Fokine
- Nijinski in 'Le Paviljon d'Armide'
- Massine
Periode Fokine
De choreografie was de ‘Ballets Russes’ werd in de periode 1909 tot 1912 vormgegeven door Michel Fokine en was in tal van opzichten grensverleggend te noemen. De bewegingsvormen werden vrijer en kwamen los van het destijds gangbare klassiek-formele. Daarnaast keerde de mannelijke balletdanser prominent terug en individuele dansers werden ineens belangrijker dan het ‘corps ballet’. Er werden vaak meerdere enkelvoudige thema’s gekozen die vaak niet langer dan één akte duurden.
Periode Nijinski
Toen Djagilev zijn pupil minnaar Nijinski begon te stimuleren om ook zelf choreografieën te schrijven, leidde dat in 1912 tot een breuk met Fokine. Nijinski debuteerde in datzelfde jaar als choreograaf met de door hemzelf uitgevoerde opzienbarende vertolking van ‘L'après-midi d'un faune’, waarbij hij als het ware zweefde over de dansvloer en tot ieders verbazing geen enkele echte sprong maakte. Hij continueerde zijn expressionistische benadering van de dans in nog steeds veel gespeelde en uiterst modern aandoende balletten als ‘Jeux’ en ‘Le Sacre du printemps’.
Periode Massine
Nadat Nijinski brak met Djagilev, aanvankelijk om zijn eigen gezelschap te starten, maar al snel daarna definitief vanwege ernstige psychische problemen, keerde Fokine korte tijd terug. Uiteindelijk wist Djagilev met Leonide Massine echter een nieuwe jonge Russische danser-choreograaf (en minnaar) te strikken. Het bleek opnieuw een schot in de roos. Massine toonde zich al snel bijzonder begaafd en maakte naam met tal van conceptuele, modernistische vernieuwingen in de dans. Zijn eerste productie, ‘Parade’ (1917) is de geschiedenis ingegaan als “het moment waarop de avant-garde de doorbraak maakte in de Europese elitecultuur”[1] en de reputatie op ongekende hoogte bracht. Massine werd ook bekend door zijn introductie van elementen van de volksdans in het ballet via kleine patronen in het chorus, individualiteit in de synchroonbewegingen en de zogenaamde karakterdans (‘demi-charactère’).
Andere choreografen
Zoals Djagilev met veel getrouwen uiteindelijk ruzie kreeg liep ook zijn samenwerking met Massine uiteindelijk stuk. Zijn neus voor talent bleef echter groot en ook in de jaren twintig wist hij opnieuw een aantal jonge Russische choreografen aan zich te binden die later uitgroeiden tot grootheden binnen de balletwereld. De belangrijkste onder hen waren Serge Lifar, Bronislava Nijinska (zus van Vatslav) en George Balanchine. Ook in deze periode was er steeds volop ruimte voor verdere vernieuwing (denk aan Balanchines Le Chant du Rossignol), hoewel er mede onder druk van de niet altijd rooskleurige financiële situatie ook steeds vaker conservatieve balletten werden gemaakt, om ook dat deel van het publiek te behagen.
De dansers
Djagilev engageerde gedurende het bestaan vrijwel uitsluitend Russische balletdansers en –danseressen, die hij veelal wegplukte uit de Peterburgse keizerlijke dansscholen. Voortdurend slaagde hij erin weer nieuwe sterren te presenteren. Misia Sert roemde dan ook niet voor niets “zijn gave om het talent in nog niet vol tot ontwikkeling gekomen vroegtijdig te onderkennen”. Djagilev stond er ook om bekend dat hij zijn dansers stimuleerde om ook zelf een creatieve inbreng te hebben in de choreografie en met name zijn mannelijke sterdansers waren vaak ook meteen zijn belangrijkste choreografen.
Bekende dansers en danseressen van de ‘Ballets Russes’ waren:
- Anna Pavlova
- Vaslav Nijinski, tevens choreograaf
- Tamara Karsavina
- Ida Rubinstein
- Leonide Massine, tevens choreograaf
- Lydia Lopokova
- Serge Lifar, tevens choreograaf
- Aleksandra Danilova.
- Ida Rubinstein
- Anna Pavlova
- Karsavina als de vuurvogel
De componisten
Gedurende het hele bestaan van de ‘Ballets Russes’ huurde Djagilev vooraanstaande componisten in om stukken te schrijven voor zijn ballet en aldus stond hij ook aan de wieg van enkele van de belangrijkste muzikale premières van de twintigste eeuw. Zijn belangrijkste ‘protegé’ was Igor Stravinsky, wiens belangrijkste stukken hij in première bracht: allereerst L'Oiseau de Feu in 1910 en Le Sacre du printemps in 1913, beide keren met Nijinski in de hoofdrol. De première van ‘Le Sacre du printemps’ riep aanvankelijk controversiële reacties uit (de muziek en Nijinsky's revolutionaire choreografie werden als woest en barbaars ervaren) en liep zelfs uit op een relletje, maar bevestigde de faam van de ‘Ballets Russes’ als modernistische en baanbrekend-vernieuwend, ook op muzikaal gebied. Die naam werd later meermaals bevestigd door het brengen van andere nieuwe werken van moderne componisten als Debussy, Milhaud, Poulenc, Ravel, Respighi, Satie, Richard Strauss en Prokofiev (voor welke laatste Djagilev als ‘ontdekker’ geldt). Als typerend voor het muzikaal-modernisme golden bijvoorbeeld de toegevoegde ‘concrete’ geluiden (sirenes, geratel van typemachines, pistoolschoten en een rad van fortuin) in Saties muziek voor Parade.
De ontwerpers
De ‘Ballets Russes’ werden door Djagilev gezien als een ‘synthese van alle kunsten’ en was met name ook vernieuwend op het gebied van decor- en kostuumontwerp. Doorheen het bestaan van de ‘Ballets Russes’ kwamen daarbij nagenoeg alle modernistische kunststromingen voorbij, van impressionisme, futurisme tot expressionisme, waarbij regelmatig ook elementen van de ‘klassieke’ primitieve kunst werden geïntegreerd. Doorheen alles hield Djagilev er echter voortdurend het oog in dat ook het Russische element herkenbaar bleef. Dat laatste werd aanvankelijk vooral gegarandeerd door de samenwerking met Leon Bakst, maar later ook geborgd via de betrokkenheid van andere Russische kunstenaars als Golovin, Korovin, Gontsjarova en Marc Chagall.
Bij wijle werd echter ook samengewerkt met niet-Russische ontwerpers. Bijzonder succesvol was bijvoorbeeld de samenwerking tussen Pablo Picasso en de ‘Ballets Russes’, met name in ‘Parade’, met zijn spraakmakende kubistisch decor, bij een verhaallijn door Jean Cocteau. Voor het kostuumontwerp werd in de jaren twintig door Djagilev ook Coco Chanel ingezet.
Het einde van de Ballets Russes
De ‘Ballets Russes’ werd gedurende haar bestaan veelvuldig geplaagd door kleine en grotere conflicten, vooral rondom Djagilev, alsook door financiële problemen. In de jaren twintig werden deze negatieve randaspecten geleidelijk sterker, maar ook in creatieve zin had men moeite om het hoge niveau te kunnen handhaven. Het bleek steeds moeilijker om te blijven verrassen en om voldoende optredens en inkomsten te kunnen genereren werd steeds vaker een toevlucht gezocht tot het meer conservatieve repertoire, onder andere in Monaco, waar de prins van het vorstendom het gezelschap met regelmaat engageerde.
Toen Djagilev eind 1929 relatief plotseling, na een kort ziekbed te Venetië overleed, bevonden de ‘Ballets Russes’ zich artistiek en financieel eigenlijk al in een relatieve impasse en werd het gezelschap opgeheven. Kort daarna kregen ze een opvolger in de ‘Ballet Russe de Monte Carlo’. Dit gezelschap werd in 1933 opgericht door René Blum en Kolonel Vassily de Basil. Diverse leden van de ‘Ballets Russes’ vonden er onderdak, waaronder Massine, Lifar en Danilova. Ook de ‘Ballet Russe de Monte Carlo’ leverde weer nieuwe sterren af, zoals Tamara Toumanova, maar het repertoire werd nooit meer zo vernieuwend als in de tijd van de ‘Ballets Russes’.
Repertoire-overzicht
Jaar | Titel | Componist | Choreograaf | Decor en kostuums |
1909 | Le pavillon d'Armide | Nikolaj Tsjerepnin | Michel Fokine | Alexandre Benois |
1909 | Les Sylphides | Frédéric Chopin | Michel Fokine | Léon Bakst |
Alexandre Benois | ||||
1909 | Polovetzer dansen | Alexander Borodin | Michel Fokine | Nikolaj Rjorich |
1909 | Cleopatra | Anton Arenski | Michel Fokine | Léon Bakst |
1910 | De vuurvogel | Igor Stravinsky | Michel Fokine | Aleksandr Golovin |
Léon Bakst | ||||
1910 | Sjeherazade | Nikolaj Rimski-Korsakov | Michel Fokine | Léon Bakst |
1910 | Carnaval | Robert Schumann | Michel Fokine | Léon Bakst |
1911 | Petroesjka | Igor Stravinsky | Michel Fokine | Alexandre Benois |
1911 | Le spectre de la rose | Carl Maria von Weber | Michel Fokine | Léon Bakst |
1912 | Prélude à l'après-midi d'un faune | Claude Debussy | Vaslav Nijinsky | Léon Bakst |
Odilon Redon | ||||
1912 | Daphnis et Chloé | Maurice Ravel | Michel Fokine | Léon Bakst |
1912 | Le dieu bleu | Reynaldo Hahn | Michel Fokine | Léon Bakst |
1912 | Thamar | Mili Balakirev | Michel Fokine | Léon Bakst |
1913 | Jeux | Claude Debussy | Vaslav Nijinsky | Léon Bakst |
1913 | Le Sacre du printemps | Igor Stravinsky | Vaslav Nijinsky | Nicholas Roerich |
1913 | Tragédie de Salomè | Florent Schmitt | Boris Romanov | Serge Soedejkin |
1914 | La légende de Joseph | Richard Strauss | Michel Fokine | Léon Bakst |
1914 | De gouden haan | Nikolaj Rimski-Korsakov | Michel Fokine | Natalja Gontsjarova |
1915 | Soleil de Nuit | Nikolai Rimsky-Korsakov | Léonide Massine | Mikhail Larionov |
1917 | Parade | Erik Satie | Léonide Massine | Pablo Picasso |
1919 | La Boutique fantasque | Gioachino Rossini | Léonide Massine | André Derain |
Ottorino Respighi | ||||
1919 | Le Tricorne | Manuel de Falla | Léonide Massine | Pablo Picasso |
1920 | Le Chant du Rossignol | Igor Stravinsky | Léonide Massine | Henri Matisse |
1920 | Pulcinella | Igor Stravinsky | Léonide Massine | Pablo Picasso |
1921 | Chout | Sergei Prokofiev | Léonide Massine | Mikhail Larionov |
1921 | Doornroosje | Pjotr Iljitsj Tsjaikovski | Marius Petipa | Léon Bakst |
1922 | Renard | Igor Stravinsky | Bronislava Nijinska | Mikhail Larionov |
1923 | Les Noces | Igor Stravinsky | Bronislava Nijinska | Natalia Goncharova |
1924 | Les biches | Francis Poulenc | Bronislava Nijinska | Marie Laurencin |
1924 | Les Fâcheux | Georges Auric | Bronislava Nijinska | Georges Braque |
1924 | Le train bleu | Darius Milhaud | Bronislava Nijinska | Henri Laurens (scene) |
Jean Cocteau | Coco Chanel (kostuums) | |||
Pablo Picasso (fondali) | ||||
1925 | Les matelots | Georges Auric | Léonide Massine | Pruna |
1925 | Zephyr et Flore | Vernon Duke | Léonide Massine | Georges Braque |
1926 | Jack-in-the-box | Erik Satie | George Balanchine | André Derain |
1927 | La chatte | Henri Sauguet | George Balanchine | Naum Gabo |
1927 | Mercure | Erik Satie | Léonide Massine | Pablo Picasso |
1927 | Pas d'acier | Sergei Prokofiev | Léonide Massine | George Jaculov |
1928 | Apollo | Igor Stravinsky | George Balanchine | Andre Bauschant (scene) |
Coco Chanel (kostuums) | ||||
1929 | Le fils prodigue | Sergei Prokofiev | George Balanchine | Georges Rouault |
Literatuur en bronnen
- Sjeng Scheijen: Sergej Diaghilev, een leven voor de kunst. Amsterdam, Bert Bakker, 2009, ISBN 9035136241.
- Misia Sert: Misia, Privé-domein-reeks, Amsterdam, 1994
- Harry Kessler: Dansen op de vulkaan, Privé-domein-reeks, Amsterdam, 2002
- Robert Craft: Igor Strawinsky; kroniek van een vriendschap, Privé-domein-reeks, Amsterdam, 1976
Externe links
Noten
- Scheijen, Serge Diaghilev, blz 425