Jean Jacques Philippe Vilain XIIII

Burggraaf Jean Jacques Philippe Vilain XIIII (Aalst, 1 mei 1712Wetteren, 15 augustus 1777) was een 18de-eeuws Vlaams politicus. Hij diende onder meer als burgemeester van Aalst en Gent en als voorzitter van de Staten van Vlaanderen. Hoewel hij zich hoofdzakelijk op het niveau van de gewestelijke en lokale politiek bewoog, was hij volgens zijn biograaf Piet Lenders "een van de belangrijkste politici uit het midden der achttiende eeuw".[1] Hij drong aan op een nieuwe economische politiek en een hervorming van de publieke financiën. Daarnaast lag Vilain XIIII aan de basis van een nieuw gevangeniswezen.

Jean Jacques Philippe Vilain XIIII door E. Van den Bussche, in het kasteel Wissekerke

Levensloop

Familie en opleiding: de wording van een verlicht econoom (1712-1743)

Jean Vilain XIIII werd geboren als zoon van François Ignace Joseph Vilain XIIII en Isabella Joséphine van der Meere. De familie Vilain, een van de oudste van het graafschap Vlaanderen, behoorde tot de kleine adel en heel wat leden ervan namen bestuursfuncties op. Zo was zijn oom Jean Baptiste Vilain XIIII bijvoorbeeld burgemeester van Aalst, een functie waarin hij hem opvolgde.

Vilain studeerde aan het jezuïetencollege van Aalst. Zijn gebrekkige schrijfstijl, zowel in het Frans als in het Nederlands, wezen evenwel op een onvolledige opleiding. Vanaf 1729 trok hij naar Leuven om er vier jaar later te promoveren tot doctor in burgerlijk en canoniek recht. In 1734 werd hij advocaat bij de Grote Raad van Mechelen. Zijn universitaire opleiding voorzag echter niet in de kennis van het vaderlands recht, dat hij nog na zijn opleiding onder de knie moest krijgen.

Vilain XIIII vertoonde meer interesse voor economie en statistiek dan voor het recht. Vermoedelijk trok hij in de tweede helft van de jaren 1730 op zogenaamde peregrenatio academica. Waar hij precies vertoefde, is onduidelijk. Toch zijn er enkele aanwijzingen. Bij zijn terugkeer bleek hij bijvoorbeeld onderlegd in de economische wetenschap, die enkel in Duitsland werd gedoceerd. Zijn contacten in Londen en Parijs (misschien zelfs tot in de Franse koninklijke kringen) verraden zijn passage in genoemde hoofdsteden.

Na zijn reis huwde Jean Vilain in 1740 met de rijke Antwerpse koopmans- en schependochter Constance Marie de Lunden. Het huwelijk bleef kinderloos en de echtgenote stierf al in 1748. Vijf jaar later trouwde Vilain met Marie Angélique du Bois de Schoondorp (1723-1792). Zij was de schoonzus van Jeans broer Charles en stamde uit een familie van juristen en intellectuelen. Zij hadden vier kinderen:

  • Philippe Mathieu (1753-1810), die later hoogbaljuw van Gent zou worden;
  • Marie Isabelle (1755-1810);
  • Marie Sophie (1757-1824);
  • Charles Joseph (1759-1808), die een militaire carrière uitbouwde.

Aalst en de Oostenrijkse Successieoorlog

In 1743 werd Vilain XIIII benoemd tot burgemeester van Aalst. Hij werd tevens aangesteld tot voorzitter van het landscollege van het Land van Aalst, een van Vlaanderens belangrijkste kasselrijen.

Tijdens zijn bestuur ging (het Land van) Aalst gebukt onder de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748). Hij kon enkele problemen in verband met bevoorrading en inkwartiering van de troepen verhelpen. Waarschijnlijk heeft hij daarbij zijn Franse contacten aangesproken. Zo had hij een ontmoeting met de Franse koning Lodewijk XV. Tegelijkertijd verzette de Aalsterse burgemeester zich tegen de Franse bezetter: hij zorgde er onder andere voor dat het schatkistoverschot van de kasselrij uit Aalst naar Brussel werd geëvacueerd.

Hij trachtte ondertussen ook het bestuur van stad en kasselrij te moderniseren en de financies te saneren. Hij wilde armoede, criminaliteit en werkloosheid bestrijden en zette zich in voor een betere verkeersinfrastructuur in zijn streek.

Na de Oostenrijkse Successieoorlog werd Pierre François Pycke, de eerste pensionaris van de stad en het Land van Aalst, vanwege valsheid in geschrifte de deur gewezen. Vilain hield er een eeuwige vijandschap met Pycke en zijn vader (die in de Geheime Raad zetelde) aan over. Vrijwel elk voorstel dat Vilain in zijn latere leven bracht, werd door Pycke afgeschoten. Op korte termijn werd Vilain uit het stadsbestuur van Aalst geweerd. Hij kwam nog wel even terug, maar verhuisde uiteindelijk naar Gent.

Een tweede carrière: Gent en de Staten van Vlaanderen

Na enkele jaren zonder noemenswaardige functie, wierp Vilain XIIII zich in 1754-1755 in de strijd voor de hervorming van de Staten van Vlaanderen. In de Staten zwaaiden de zogenaamde vier principalen – Brugge, Gent, het Brugse Vrije en de clerus – de plak. De plattelandsdistricten of subalternen eisten een grotere inbreng. Uiteindelijk kwam het, door toedoen van Vilain, tot een hernieuwde samenstelling van de vertegenwoordiging met grotere inspraak van het platteland.

In dezelfde periode (1755) werd hij voorschepen (of burgemeester) in Gent. In het voorgaande jaar was hij al derde schepen van die stad. Gent kampte toen met een erg benarde financiële situatie: Vilain wees de weg uit het financiële moeras.

Met het burgemeesterschap van Gent werd hij meteen ook voorzitter van de Staten van Vlaanderen en hun bestendige deputatie. De voorzitter van de Staten kreeg bij de hervorming van de Staten van Vlaanderen overigens de hoofdrol toebedeeld. Deze drieledige functie bekleedde Vilain XIIII tot zijn dood in 1777.

De centrale regering van de Oostenrijkse Nederlanden in Brussel vond de aanpak van Vilain XIIII goed. Gevolmachtigd minister Karl Johann Philipp von Cobenzl rekende op Vilain voor alle aangelegenheden aangaande Gent en de Staten van Vlaanderen. De appreciatie van de Oostenrijkers resulteerde in de titel van burggraaf (1758) en de benoeming tot ridder in de Sint-Stefanusorde (1771). In zijn laatste jaren werd Vilain nog hoogbaljuw van Gent (met erfopvolging van zijn oudste zoon) en baljuw van de kasselrij van de Oudburg van Gent.

Op 65-jarige leeftijd stierf hij in zijn buitengoed in Wetteren aan het ‘vliegend flerecijn’, een complicatie van artritis en angina pectoris. Hij leed tijdens zijn leven aan allerlei kwalen (onder meer ook jicht), die aangewakkerd werden door zijn soms slopende werk. Kuren in Spa en Aken moesten dit verzachten.

Ondanks de tegenstand van Pycke, slaagde Vilain erin krachtdadig op te treden als voorzitter van de Staten. Zijn opvolger werd in 1777 gevraagd om net als zijn voorganger de ‘ziel van het bestuur’ te worden.

De visie van Vilain: financiën, economie en gevangeniswezen

Niet alleen in de steden waar Vilain het burgemeestersambt bekleedde, stelde hij financieel orde op zaken. In 1755 publiceerde hij de Réflections sur les finances de la Flandre (Reflecties over de financiën van Vlaanderen). Hij beschreef de financiële toestand van het graafschap, droeg hervormingen aan en sloopte daarbij een aantal heilige huisjes. Cijfers lieten volgens Vilain afdoende blijken dat de oude structuren voorbijgestreefd waren en het bestuur nalatig was. De uitvoering van zijn hervormingsvoorstellen zou evenwel nog jaren inzet vragen van de burggraaf.

Wanneer de Zuidelijke Nederlanden in 1749, na de Oostenrijkse Successieoorlog, voor het eerst economisch op eigen benen stonden, was dat voor Vilain XIIII een aanleiding om een studie te maken over de import en export in de Oostenrijkse Nederlanden. De negatieve handelsbalans die hij daarbij vaststelde was volgens hem te wijten aan de teloorgang van de zeevisserij. Het kwam er dus op aan deze tak van de economie te stimuleren, hetgeen Frankrijk, maar vooral de Republiek, geenszins beviel.

Afkomstig van het platteland, was hij bovendien een aanhanger van het fysiocratisme. Hij ging ervan uit dat de landbouw de ruggengraat vormde van de economie. Innoverend was zijn aanpak van de epidemie die de veeteelt omstreeks 1770 teisterde. Hij bestreed de veepest door isolatie van besmette gebieden en door het afslachten van zowel getroffen als (uit voorzorg) niet-getroffen dieren. Ondanks de voorziene compensaties, stuitte de afslachtpolitiek op veel verzet bij de landbouwers. Op termijn bleek de gehanteerde methode echter effectief. Het Oostenrijkse bestuur herdoopte de methode tot notre système (ons systeem), dat geëxporteerd werd over de landsgrenzen heen.

Ook de nijverheid liet de burggraaf niet onverschillig. Hij stimuleerde de oprichting van de eerste katoenateliers in Gent. De industrie bood volgens hem de uitweg uit armoede en werkloosheid. Om die kwesties aan te pakken was hij aanvankelijk voorstander van de oprichting van hospitalen-generaal, zoals ze ook in Frankrijk te vinden waren. Een opvoedende vrijheidsstraf in het Rasphuis (1775) in Gent moest een einde maken aan werkloosheid en misdadigheid. Dat was althans het oorspronkelijke plan, want nog voor het gebouw af was, herzag hij onder invloed van François-Joseph Taintenier zijn mening. Hij vond nu dat het Rasphuis een gevangenis moest worden, hoewel een deel van het gebouw nog werd voorbehouden voor de opleiding van arme kinderen. Met de oprichting van deze penitentiaire instelling legde Vilain de basis van het cellensysteem in de gevangenissen, een werkwijze die ook de grenzen van de Zuidelijke Nederlanden zou overschrijden.

Aan een oplossing voor werklozen had hij ook gedacht. Die moesten gesteund worden door een samenbrengen van alle bestaande armenfondsen. Het zou dan aan de burgerlijke (en niet langer aan de kerkelijke) overheid zijn om de steun onder de werklozen te verdelen.

Publicaties

Gezien de nieuwheid, zo niet zelfs 'subversiviteit' van de ideeën die Vilain XIIII propageerde, bracht hij enkele van zijn werken anoniem ter perse. Van de Réflections sur les finances werden er overigens maar veertig exemplaren gedrukt. Ze werden verspreid over de verschillende hoofdcolleges van het graafschap, waar ze ook besproken werden. Vanwege de kleine oplage werd het werk verschillende malen met de hand overgepend.

  • Anoniem [Jean J.P. Vilain XIIII], Vonnissen verleent binnen de stadt Aelst ten laste van menigvuldige Moordenaeren, Dieven, Vagebonden ende andere Quatdoeners, Gent, 1749.
  • Anoniem [Jean J.P. Vilain XIIII], Réflections sur les finances de la Flandre, Gent: Petrus de Goesin, 1755 (online).
  • J.J.P. Vilain XIIII, Verhael ende reflexien op de Verbreydinge der besmettelyke Siekte in het Hoornvee, dewelke sig veropenbaert heeft in de Provintie van Vlaenderen ’t sedert den 26. October tot den 23. december 1769, Gent: Petrus de Goesin, 1769 (online).
  • Anoniem [Jean J.P. Vilain XIIII], Qui noluerit operari non manducet. L’homme est condamné par Dieu à manger son pain à la sueur de son visage, Gent: Petrus de Goesin, 1771 (online).
  • Jean J.P. Vilain XIIII, Mémoire sur les moyens de corriger les malfaiteurs et les fainéants à leur propre avantage et de les rendre utiles à l’état, Gent: Petrus de Goesin, 1775. Tweede uitgave door Charles H. Vilain XIIII, Brussel-Parijs: Meline-Cans, 1841 (online).
  • Anoniem [Jean J.P. Vilain XIIII], Mémoire concernant la réduction des rentes de la Flandre, Gent, 1776.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.