Jan ten Brink

Jan ten Brink (Appingedam, 15 juni 1834Leiden, 19 juli 1901) was een Nederlandse letterkundige, schrijver en hoogleraar.

Jan ten Brink
Persoonlijke gegevens
Geboortedatum15 juni 1834
GeboorteplaatsAppingedam
Datum van overlijden19 juli 1901
Plaats van overlijdenLeiden
Wetenschappelijk werk
VakgebiedNederlandse literatuur (Universiteit Leiden)
[DBNL Officiële website]
Portaal    Literatuur

Biografie

Ten Brink studeerde aan de Utrechtse universiteit en werd reeds in 1857 bekroond voor zijn geschrift De aesthetische waarde van Brederôo's dramatischen arbeid. Hij promoveerde in de theologie in 1860 en werkte vervolgens als huisonderwijzer in Batavia, van waaruit hij een reis over het Nederlands-Indische eiland Java ondernam (beschreven in zijn werk Op de grenzen der Preanger, Amsterdam, 1861). Na zijn terugkeer in 1862 werd Ten Brink leraar in de Nederlandse taal in Den Haag, eerst aan het Gymnasium Haganum. Toen twee jaar later de Hoogere Burger School aan het Bleijenburg 38 werd opgericht, zette hij daar zijn carrière voort. Marcellus Emants, Louis Couperus en Frans Netscher behoorden tot zijn leerlingen.

In 1884 werd Jan ten Brink hoogleraar in de Nederlandse letterkunde aan de Rijksuniversiteit in Leiden. Als vooraanstaand lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde verwierf hij zich een sleutelpositie in het Nederlands letterkundig leven. Hij hield vele causerieën over letterkundige onderwerpen en was redacteur van de literaire bladen De Kunstkronijk, de Nederlandsche Kunstbode en Nederland. Ook publiceerde hij van 1893 tot 1901 feuilletons in het dagblad De Telegraaf onder de verzameltitel Uit de republiek der letteren.

Waardering

Ten Brink geldt als een vertegenwoordiger van de oude stempel. Zijn belangrijke positie in het letterkundige leven was vooruitstrevende literatoren als Conrad Busken Huet en vooral de Tachtigers (die zijn "dwaze praatjes" aanvielen in De Nieuwe Gids) een doorn in het oog. Hij had sonnetten uit de Mathilde-cyclus, door Jacques Perk aangeboden aan het tijdschrift Nederland, geweigerd. Toch heeft hij door zijn inspirerende lessen en zijn kennis van het naturalisme van onder meer Émile Zola invloed uitgeoefend op het werk van zijn leerlingen Emants en Couperus.

In zijn fictioneel proza legde hij zich toe op een nauwkeurige weergave van de werkelijkheid, maar anders dan de naturalisten vermeed hij literair realisme en psychologische analyses van zijn personages. Het meeste succes had hij met zijn rake typeringen van Oost-Indische dames en heeren en van het kleinsteedse familieleven in zijn roman De familie Muller-Belmonte, deze laatste geïnspireerd door zijn geboorteplaats Appingedam.

Persoonlijk

Bibliografie

  • Gerbrand Adriaensen Brederoó (1859)
  • Dirck Volkertsen Coornhert en zijne Wellevenskunst (dissertatie, 1860)
  • Op de grenzen der Preanger (reisverhalen, 1861)
  • Oost-Indische dames en heeren (roman, 1866)
  • De schoonzoon van Mevrouw de Roggeveen (roman, 1871-1873)
  • Haagsche bespiegelingen (gebundeld 1871-75)
  • Edward Bulwer-Lytton (studie, 1873)
  • Letterkundige schetsen (1874)
  • Jeannette en Juanito (roman, 1877)
  • Het verloren kind (roman, 1879)
  • Emile Zola (studie, 1879)
  • De familie Muller-Belmonte (roman, 1880)
  • Eene schitterende "carrière" (roman, 1881)
  • Arnold Leopold Hendrik Ising, in Eigen Haard (1884), p. 4-7
  • Causerieën over moderne romans (1884)
  • Verspreide letterkundige opstellen (gebundeld 1888)
  • Geschiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de XIXe eeuw (1888-1889)
  • De Roman in brieven (studie, 1889)
  • Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde (1897)
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.