Hoge Raad der Nederlanden

De Hoge Raad der Nederlanden (kortweg Hoge Raad, gerechtscode HR) is de hoogste rechtsprekende instantie in Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten op civielrechtelijk, strafrechtelijk en belastingrechtelijk gebied. De Hoge Raad zetelt in Den Haag en is belast met het toezicht op de rechtseenheid en rechtsontwikkeling van het Nederlandse recht. Een rechter van de Hoge Raad wordt, ongeacht of het nu gaat om een man of vrouw, een raadsheer genoemd.

Hoge Raad der Nederlanden
Zetel van de Hoge Raad aan het Korte Voorhout in Den Haag
MottoUbi iudicia deficiunt incipit bellum
TypeCassatierechter
WerktalenNederlands
Jurisdictie Koninkrijk der Nederlanden
Zittingsplaats(en)Den Haag
Geschiedenis
Opgericht1 oktober 1838
Voorganger(s) Keizerlijk Hooggerechtshof
Samenstelling
Samenstelling1 president
max. 7 vicepresidenten
max. 30 raadsheren
max. 15 raadsheren i.b.d.
PresidentM.W.C. Feteris
VicepresidentC.A. Streefkerk
E.J. Numann
W.A.M. van Schendel
J. de Hullu
R.J. Koopman
G. de Groot
Procureur-generaalJ. Silvis
BenoemingBij KB, op voordracht van de Tweede Kamer
Website
rechtspraak.nl

Taken

De wettelijke opdracht aan de Hoge Raad is het bewaken van de rechtseenheid in het Koninkrijk door uitspraken van lagere rechters wegens strijd met de wet te vernietigen (casseren). De Hoge Raad heeft tot taak wetten uit te leggen en draagt daarmee bij aan de rechtsvorming en de rechtsontwikkeling. Die taak is verder geaccentueerd doordat sinds 2015 rechtbanken en gerechtshoven de Hoge Raad rechtsvragen kunnen voorleggen (prejudiciële vragen) in het belang van de ontwikkeling en de eenheid van het recht. Daarnaast doet de Hoge Raad aan rechtsbescherming door in te grijpen als lagere rechters fouten maken of hun oordelen niet voldoende motiveren. De Hoge Raad der Nederlanden is de hoogste rechtsprekende instantie in Nederland voor het civiele recht, het strafrecht en het belastingrecht. De civiele kamer van de Hoge Raad behandelt ook wel zaken, die in de rechtswetenschap eerder tot het staatsrecht of het bestuursrecht worden gerekend bijvoorbeeld op het gebied van ruimtelijke ordening, onteigening of gedwongen opnames. Voor het civiele recht en het strafrecht is de Hoge Raad eveneens de hoogste rechter in Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Saba en Sint Eustatius. De Hoge Raad is geen herkansing voor wie geen gelijk heeft gekregen bij de lagere rechters. De Hoge Raad kan alleen vragen beantwoorden die relevant zijn voor de ontwikkeling en de eenheid van het recht of ingrijpen bij een onbegrijpelijk oordeel van de rechter. Lagere rechters richten zich naar de uitspraken van de Hoge Raad. Vooral als de wetgever 'open normen' gebruikt, zijn de uitspraken van de Hoge Raad daarom bepalend voor de vormgeving van het recht.

Het parket bij de Hoge Raad geeft rechtsgeleerde adviezen (conclusies) aan de Hoge Raad. In de conclusies wordt relevante rechtspraak, literatuur en wetsgeschiedenis uitgebreid belicht. De conclusie eindigt met een voorstel aan de Hoge Raad. De conclusie wordt doorgaans gevolgd. Het parket is onafhankelijk en wordt geleid door de procureur-generaal. De conclusies worden door de advocaten-generaal (AG’s) namens de procureur-generaal genomen. De raadsheren van de Hoge Raad en de advocaten-generaal (AG's) van het parket bij de Hoge Raad worden in hun werkzaamheden ondersteund door het wetenschappelijk bureau van de Hoge Raad. De ondersteuning door het wetenschappelijk bureau (WB) bestaat uit het analyseren van dossiers, verzamelen van relevante literatuur en jurisprudentie en het voorbereiden van concepten. Raadsheren, AG's en wetenschappelijk medewerkers van de Hoge Raad moeten aan zeer hoge kwaliteitseisen voldoen.

Cassatie

Partijen die het niet eens zijn met een uitspraak van de rechtbank kunnen hoger beroep aantekenen bij het gerechtshof. Wanneer vervolgens de uitspraak in hoger beroep niet bevredigend is, kan men in cassatie bij de Hoge Raad. De Hoge Raad neemt kennis van uitspraken van lagere rechters die betrekking hebben op het civiele recht (Eerste kamer), het strafrecht (Tweede kamer) en het belastingrecht (Derde kamer). De lagere rechters (gerechtshof en rechtbank) houden zich in beginsel aan de door de Hoge Raad gegeven interpretatie van een wettelijke bepaling. Het is in het Nederlandse stelsel mogelijk dat de Hoge Raad terugkomt van een eerder gegeven beslissing. De Hoge Raad zal echter nimmer lichtvaardig "omgaan", want zijn uitspraken dienen er nu juist bij uitstek voor om de rechtseenheid te bevorderen. In sommige gevallen is het echter (vrijwel) onvermijdelijk dat de Hoge Raad zijn oordeel aan gewijzigde maatschappelijke omstandigheden en opvattingen aanpast. De Hoge Raad kan, afgezien van de mogelijkheid een eiser niet-ontvankelijk te verklaren, in zijn uitspraken (arresten en beschikkingen) het beroep verwerpen of de bestreden uitspraak vernietigen. In het laatste geval wordt de zaak terugverwezen naar een lagere rechter (als regel een gerechtshof, meestal een ander dan dat welke de zaak eerder heeft behandeld) die de zaak opnieuw moet behandelen en beslissen. De Hoge Raad kan bij vernietiging soms ook zelf de zaak afdoen. Bij verwerping van het beroep houdt de Hoge Raad de uitspraak van de lagere rechter in stand.

Prejudiciële vragen

Rechters kunnen sinds 1 juli 2012 prejudiciële vragen stellen aan de civiele kamer van de Hoge Raad. Dit zijn vragen van een rechter aan de Hoge Raad over de uitleg van een rechtsregel. Daaraan kan bijvoorbeeld behoefte bestaan als de Hoge Raad over die vraag niet eerder heeft beslist. Het gaat om vragen die zich voordoen in een concrete zaak die in behandeling is. Het antwoord op de vraag moet nodig zijn voor het nemen van een beslissing in een zaak en dezelfde vraag moet aan de orde zijn in een groot aantal samenhangende zaken; bijvoorbeeld een massavordering. Doel van deze nieuwe mogelijkheid is dat zaken sneller definitief worden afgedaan. Een prejudiciële vraag wordt gesteld in een vonnis dat gepubliceerd wordt op rechtspraak.nl.

Cassatie in het belang der wet

De Hoge Raad kan in het belang der wet beslissen op cassatie ingesteld door de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Cassatie in het belang der wet is mogelijk wanneer partijen niet zelf tegen een uitspraak in cassatie gaan, maar de procureur-generaal de aan de orde zijnde rechtsvraag belangrijk genoeg vindt om daarover een uitspraak van de Hoge Raad te krijgen. Cassatie in het belang der wet wordt ingesteld als het gaat om actuele rechtsvragen of rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid. Een arrest van de Hoge Raad waarin een uitspraak van de lagere rechter in het belang der wet wordt gecasseerd, heeft geen gevolgen voor partijen die bij de uitspraak waren betrokken.

Eerste aanleg

De Hoge Raad is het college waarvoor de leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen moeten terechtstaan wegens ambtsmisdrijven - misdrijven in hun hoge betrekkingen - die zij hebben gepleegd. Ook na hun aftreden kunnen deze hoge ambtsdragers voor de Hoge Raad ter verantwoording worden geroepen. Strafrechtelijke vervolging voor deze ambtsmisdrijven is slechts mogelijk als de Tweede Kamer (bij meerderheid) of de regering hiertoe besluit, waarna de procureur-generaal bij de Hoge Raad vervolging instelt. Hij is verplicht deze vervolging in te stellen: het opportuniteitsbeginsel geldt hier niet. Overigens is een dergelijke procedure wegens ambtsmisdrijven in Nederland nog nooit voorgekomen.

De vierde kamer van de Hoge Raad beslist ook in eerste aanleg over de vraag of een rechter moet worden geschorst of ontslagen. Alle rechters worden in Nederland voor het leven benoemd. Deze regel is opgenomen in artikel 117 van de Grondwet en waarborgt de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. De regel zorgt ervoor dat de rechter onafhankelijk zijn werk kan doen zonder het risico te lopen door regering of parlement te worden ontslagen. De Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bepaalt echter dat rechters niet ouder mogen zijn dan 70. De procureur-generaal bij de Hoge Raad kan bovendien een vordering indienen tot schorsing of ontslag indienen bij de Hoge Raad (art. 111 Wet op de rechterlijke organisatie). Een rechter kan door de Hoge Raad worden ontslagen wanneer hij lichamelijk of geestelijk niet meer in staat is zijn werk te doen, voor een misdrijf is veroordeeld of ernstig nadeel toebrengt aan de goede gang van zaken bij de rechtspraak of het hierin te stellen vertrouwen. Een rechter kan ook worden ontslagen vanwege ongeschiktheid; dit is echter zeer uitzonderlijk.[noten 1]

Samenstelling

De raadsheren in de Hoge Raad worden net als de andere leden van de rechterlijke macht benoemd bij koninklijk besluit (artikel 117, eerste lid, van de Grondwet). In afwijking van de gebruikelijke procedure wordt deze benoeming voorafgegaan door een voordracht van drie personen door de Tweede Kamer der Staten-Generaal, waaruit de regering een keuze moet maken (artikel 118, eerste lid, van de Grondwet). Hiertoe stelt de Hoge Raad in overleg met de procureur-generaal een lijst van zes personen op(artikel 5c, zesde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren).[1] De regering benoemt in de praktijk de eerste kandidaat op de voordracht. De benoeming van de leden van de Hoge Raad vindt daarom in feite plaats door middel van coöptatie: de reeds benoemde leden van de Hoge Raad bepalen wie voor de benoeming in aanmerking komt.

In het verleden, met name in de negentiende eeuw, kwam het met enige regelmaat voor dat de Tweede Kamer afweek van de door de Hoge Raad voorgestelde lijst. In de recentere geschiedenis werd in het parlement nauwelijks aandacht aan de benoemingen besteed. De benoeming van Ybo Buruma in 2012 leidde echter tot bezwaren van de PVV en de voordracht van Diederik Aben werd zelfs ingetrokken nadat verschillende politieke partijen hun zorgen hadden geuit over diens stellingname rondom de wraking in het proces Wilders.[2]. In 2018 heeft de Raad een protocol voor de werving en selectie van zijn ledeɳ [3] vastgesteld; daarin staat ook dat zijn president en PG de voordracht aan de betreffende commissie van de Tweede Kamer toelichten. Dit laat uiteraard onverlet dat de Kamer (een of meer van) de voorgedragen kandidaten zelf kan horen.

De leden van de Hoge Raad worden voor het leven benoemd; bij het bereiken van de leeftijd van zeventig jaar of op eigen verzoek wordt aan een raadsheer bij koninklijk besluit ontslag verleend (artikel 46h, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren). Er bestaat geen wettelijke grondslag voor de termijn van de president. Wel gold informeel dat de president na zes jaar zijn functie neerlegt, een gebruik analoog aan wat voor de gerechten die onder de Raad voor de rechtspraak vallen, geldt. Voorheen werd steeds de langstzittende raadsheer, de in anciënniteit oudste vicepresident, tot president benoemd.[4] In maart 2018 heeft de Raad een protocol benoeming president vastgesteld waar in art. 11, lid 3, onder meer de zittingsduur aan de orde komt [5]

De Hoge Raad bestaat uit (artikel 72, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie):

  • een president;
  • ten hoogste zeven vicepresidenten;
  • ten hoogste dertig raadsheren;
  • ten hoogste vijftien raadsheren in buitengewone dienst.

De leden van de Hoge Raad zijn naar rechtsgebied ingedeeld in een van de vier kamersːde civiele, straf-, belasting- en ombudskamer.

Sinds 1 november 2014 is mr. Maarten (M.W.C.) Feteris de president van de Hoge Raad.[6] Hij volgde Geert Corstens op, die van 2008 tot 2014 president was.

Griffier

De Hoge Raad heeft altijd een griffier, die optreedt als secretaris voor het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur. Vanaf het feitelijke begin in 1883 tot het aantreden van de huidige griffier (mr. J. Storm) heeft de Hoge Raad 13 griffiers gekend. Jhr mr W.J.C.M. van Nispen tot Sevenaer, vervulde die functie ruim twintig jaren (van 1981 tot 2002).

Parket

Het parket bij de Hoge Raad der Nederlanden (gerechtscode HRP) wordt gevormd door de procureur-generaal en de advocaten-generaal (niet te verwarren met het parket-generaal bij het Openbaar Ministerie). De procureur-generaal en de advocaten-generaal bij de Hoge Raad behoren niet tot het Openbaar Ministerie.

De procureur-generaal bij de Hoge Raad (PG) is hoofd van het Parket dat onafhankelijk advies geeft aan de Hoge Raad. Hij wordt als enig lid van de staande magistratuur voor het leven (in de praktijk is dit tot 70 jaar) benoemd, omdat hij mede belast is met de vervolging van ambtsmisdrijven. Het parket bestaat naast de PG uit advocaten-generaal, die de Hoge Raad adviseren door middel van conclusies. Dit zijn onafhankelijke adviezen over bij de Hoge Raad aanhangige procedures in civiele zaken, strafzaken en belastingzaken. Een conclusie van een advocaat-generaal wordt genomen voordat de Hoge Raad zich in een arrest over de zaak uitlaat. In civiele en strafzaken wordt in beginsel steeds een conclusie genomen, tenzij de Hoge Raad op grond van artikel 81 Wet op de Rechterlijke Organisatie oordeelt "dat een aangevoerde klacht niet tot cassatie kan leiden en niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling". In belastingzaken wordt uitsluitend geconcludeerd indien een advocaat-generaal aan de Hoge Raad te kennen heeft gegeven dat hij wil worden gehoord.

Wetenschappelijk Bureau

De leden van de Hoge Raad en de advocaten-generaal (AG's) van het parket bij de Hoge Raad worden ondersteund door het wetenschappelijk bureau van de Hoge Raad. De ondersteuning door het wetenschappelijk bureau (WB) bestaat uit het analyseren van dossiers en het verzamelen van relevante literatuur en -jurisprudentie en het maken van concepten. Medewerkers voor de raad mogen bij de beraadslagingen over de door hen voorbereide zaken aanwezig zijn.

Archief

De archieven van de Hoge Raad zijn ondergebracht bij het Nationaal Archief. Ze zijn verdeeld in een drietal delen:

  • Keizerlijk Gerechtshof en Hooggerechtshof, 1807-1845.[7]
  • Hoge Raad, 1838-1939[8]
  • Hoge Raad, 1940-1979[9]

In deze archieven zijn de arresten en beschikkingen die de Hoge Raad wees, onderverdeeld in verschillende onderwerpen als burgerlijke zaken, strafzaken, revisiezaken, belastingzaken en koloniale zaken.

Verhouding met de wetgever

De Nederlandse wetgever gaat regelmatig over tot het overnemen van regels, die zijn ontwikkeld door de Hoge Raad. Men spreekt dan van codificatie van rechtspraak. Ingewikkelde leerstukken zoals de onrechtmatige daad zijn ontwikkeld in de arresten van de Hoge Raad en vervolgens neergelegd in de wet. Dit is een bijzondere manier van rechtsvorming. Naast complexe leerstukken zijn ook bijzondere normen zoals de straffeloze toepassing van euthanasie door artsen ontwikkeld door de Hoge Raad en vervolgens opgenomen in wetgeving. Het komt ook voor dat de Hoge Raad overweegt dat hem gevraagd wordt om uitspraken te doen, die zijn rechtsvormende taak te buiten zou gaan. De Hoge Raad kan bijvoorbeeld niet afwijken van de Nederlandse wet. Wel moet de Hoge Raad grondrechten toepassen uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens of andere internationale verdragen, die in bijzondere gevallen meebrengen dat gevolgen van Nederlandse wetten door de rechter beperkt moeten worden. Het komt weinig voor dat de wetgever juist kiest om wetten te maken, die afwijken van de rechtspraak van de Hoge Raad. In 2011 is echter een wet aangenomen, die direct inging tegen een uitspraak van de Hoge Raad. De Hoge Raad had toen overwogen dat er volgens de wet geen belasting mag worden geheven op documenten, die de Staat verplicht stelt. De Hoge Raad oordeelde vervolgens dat de identiteitskaart verplicht is en daarom gratis moet worden verstrekt. Kort na deze uitspraak werd een noodwet aangenomen om te zorgen dat de Staat toch geld kon blijven vragen voor de kaart.

Geschiedenis

1838-1940

Het gebouw aan het Plein waar de Hoge Raad van 1860 tot 1988 zetelde, in 1983.
Zaal in het gebouw aan het Korte Voorhout

De Hoge Raad is onder zijn huidige naam en in zijn huidige vorm opgericht op 1 oktober 1838, als rechtstreekse opvolger van de Hoge Raad van Holland en Zeeland, die tijdens de Republiek der Verenigde Nederlanden de plaats innam van de Grote Raad van Mechelen. Die eerste Hoge Raad was bedoeld voor alle zeven gewesten, maar werd door de meeste lidstaten van de Republiek niet erkend.

Vanaf de Bourgondische tijd was er in de Nederlanden min of meer sprake van een enkele hoogste gerechtelijke instantie, in het verlengde van de door de Bourgondische vorsten gevoerde centralisatiepolitiek. Na de Bataafse Revolutie (1795) werd Nederland steeds meer een eenheidsstaat, waarmee het belang van centrale rechterlijke instellingen verder groeide. Ook deed de cassatierechtspraak toen definitief haar intrede in Nederland, onder invloed van het Franse rechtssysteem.[10]

Al in 1814 werd in artikel 102 van de in dat jaar opgestelde Grondwet bepaald dat er een opperste gerechtshof moest komen "onder den naam van Hoogen Raad der Vereenigde Nederlanden". De daadwerkelijke oprichting liet daarna nog vierentwintig jaar op zich wachten, mede als gevolg van de Belgische Revolutie van 1830. Het idee van een college dat rechterlijke uitspraken die strijdig met de wet waren op hoger niveau kon vernietigen of casseren was ontleend aan Frankrijk, waar sinds de Franse Revolutie het Tribunal de cassation (voorloper van het Hof van Cassatie) bestond.[11]

Van 1838 tot 1864 was de Hoge Raad in een gebouw op het Binnenhof gevestigd. Vervolgens verhuisde de Raad in 1860 naar het nieuw opgeleverde gebouw van de Hoge Raad aan het Plein.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog

Tijdens de Duitse bezetting bleef de Hoge Raad in functie. In november 1940 schorste de bezetter de voorzitter, mr. Lodewijk Visser, wegens zijn Joodse afkomst, maar Vissers collega's protesteerden niet; hij werd door de rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart per 1 maart 1941 ontslagen en vervangen door Johannes van Loon. De achterblijvende leden tekenden ook de veroordeelde ariërverklaring, waarmee zij voor de gehele rechterlijke macht een negatief uitwerkend voorbeeld van compromittering stelden.

Na de bevrijding verweet men de Hoge Raad een slappe en legalistische houding. De Raad wenste vooral de continuïteit van de rechtspraak en de rechtsvorming te garanderen en zich politiek niet te profileren. De kansen die er waren om zich principieel op te stellen tegenover de Duitsers werden grotendeels gemist. Men vergat een moreel voorbeeld te zijn of was er niet toe in staat.[12] Dat kwam mede door het zogenaamde Toetsingsarrest (HR 12 januari 1942, NJ 1942/271), waarin de Hoge Raad besliste dat de Nederlandse rechter de verordeningen van de bezetter niet mocht toetsen aan internationaal recht, met name niet aan het landoorlogreglement van 1907. Hierbij volgde de Hoge Raad het advies van de advocaat-generaal mr. A. Rombach. Het arrest betrof een zaak waarin een man wegens een "economisch delict" (kopen van varkensvlees zonder geldige bonnen) door de economische strafrechter veroordeeld was. De raadsman van de verdachte, de advocaat mr. P. Groeneboom, betoogde in zijn pleidooi voor de Hoge Raad op 27 oktober 1941 dat de rechter de bevoegdheid heeft verordeningen van de bezetter te toetsen aan het Landoorlogreglement, het decreet van de Führer en de eerste verordening van de rijkscommissaris.

Met de ontkenning door de Hoge Raad (in het arrest van 12 januari 1942) van de mogelijkheid om de regels die uitgevaardigd worden door de nationaalsocialistische overheerser te toetsen, sloot Nederland aan bij wat toentertijd ook in Duitsland en Italië de regel was. Hitler had op basis van twee noodmaatregelen de bevoegdheid onaantastbare wetten uit te vaardigen en de rechterlijke macht erkende haar eigen onbevoegdheid om ‘politieke’ maatregelen te toetsen, waarbij ‘politiek’ datgene was wat de politieke instanties als politiek beschouwen. Op soortgelijke wijze erkende in Italië het Hof van Cassatie de vrije verordenende bevoegdheid van Mussolini en de onbevoegdheid van de rechter om die te controleren.[13]

De Hoge Raad verdedigde deze uitspraak naderhand door te stellen dat de Duitsers toetsing nooit zouden accepteren en mogelijk vergaand zouden hebben ingegrepen in de rechterlijke macht, waardoor de rechtsbescherming van de burgers nog verder achteruit zou zijn gegaan. Deze verdediging lijkt echter niet erg overtuigend.[12]

De zetel van de Hoge Raad werd in 1943 tijdelijk verplaatst van Den Haag naar Nijmegen. Bij de bevrijding van Nijmegen in september 1944 leverde dit de frappante situatie op dat de zetel zich enerzijds in bevrijd gebied bevond, terwijl de meeste raadsheren zich nog in bezet gebied bevonden. Van een zuivering kwam niet veel terecht; juristen die met de bezetter hadden gecollaboreerd behielden in het algemeen hun functie of kregen belangrijke andere functies. Een cruciale rol in de behandeling van deze kwesties werd gespeeld door mr. Donner, die in 1946 voorzitter van de Hoge Raad werd.[12]

Na de oorlog

Tot 1988 zetelde de Raad nog in het gerenoveerde gebouw aan het Plein, dat daarna is gesloopt voor de uitbreiding van de Tweede Kamer. De Raad nam in 1988 zijn intrek in Huis Huguetan aan het Lange Voorhout 34-36. Door de architect Penninck is een uitbreiding voor Huis Huguetan ontworpen aan de Kazernestraat. Ondanks deze uitbreiding, was het complex te klein voor de Hoge Raad en in 2002 zijn de belastingsector en de bedrijfsvoering verhuisd naar Huis Bentinck aan het Lange Voorhout.

Vanaf 2007 werd onderhandeld over een nieuwe verhuizing, waarbij uiteindelijk gekozen werd voor nieuwbouw aan het Korte Voorhout, waar tot dan toe gebouwen van de Franse ambassade en een verzekeringsbedrijf stonden.[14] De verzekeraar was al verhuisd, waarna het pand lang leegstond en de Franse ambassade bleek bereid te verhuizen naar een gebouw aan de Anna Paulownastraat, dat echter eerst volledig moest worden gerenoveerd. In oktober 2013 kon de nieuwbouw beginnen voor de Hoge Raad, naar een ontwerp van Claus en Kaan Architecten.[15] In maart 2016 is de Hoge Raad naar het Korte Voorhout verhuisd.[16]

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.