Het lied der achttien dooden

Het lied der achttien dooden is een gedicht dat Jan Campert (1902-1943) schreef naar aanleiding van de executie van achttien verzetsstrijders die op 13 maart 1941 plaatsvond op de Waalsdorpervlakte. Het is een bekend gedicht geworden over het Nederlands verzet in de Tweede Wereldoorlog.

Het lied der achttien dooden
Het gedicht in Vrij Nederland van 21 februari 1943
AuteurJan Campert
Oorspronkelijke taalNederlands
Onderwerpexecutie van vijftien Geuzen en drie stakingsleiders van de Februaristaking
Uitgiftedatum origineel10 februari 1943
Originele uitgeverHet Parool
Portaal    Literatuur

Ontstaan

Voorpagina van Het Vaderland 14 maart 1941 over de achttien terechtgestelden[1]

Zo'n 200 mensen verbonden aan de verzetsgroep de Geuzen waren eind 1940 opgepakt door Duitsers op verdenking van sabotage. Na een rechterlijke uitspraak kregen 18 daarvan de doodstraf, de eerste massa-executie in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Bij drie van hen werd de doodstraf niet uitgevoerd omdat ze minderjarig waren en in plaats van hen werden drie organisatoren van de Februaristaking geëxecuteerd.

Het gedicht is in 1941 geschreven vanuit het perspectief van een van de achttien terechtgestelden, die in de cel op zijn executie wacht. Deze vorm heeft destijds aanleiding gegeven tot het misverstand dat het gedicht de avond voor de executie is ontstaan, al dan niet in verband met het andere misverstand dat de dichter zelf echt een van de achttien is geweest. Volgens Jan Campert-biograaf Hans Renders is het het meest waarschijnlijk dat Campert van de executie op de hoogte kwam doordat de illegale krant Het Parool daarover publiceerde op 9 april 1941.[2] De executie had op 14 maart in alle kranten gestaan als uitkomst van het zogenaamde Haagse proces, dat tot de eerste doodstraffen leidde bij het Nederlandse verzet.

Van de achttien geëxecuteerden behoorden er vijftien tot de Geuzengroep: Jan Wernard van den Bergh, George den Boon, Reijer Bastiaan van der Borden, Nicolaas Arie van der Burg, Jacob van der Ende, Albertus Johannes de Haas, Leendert Keesmaat, Arij Kop, Dirk Kouwenhoven, Jan Kijne, Leendert Langstraat, Frans Rietveld, Johannes Jacobus Smit, Hendrik Wielenga en Bernardus IJzerdraat. De andere drie waren communistische Februaristakers (Hermanus Coenradi, Joseph Eijl en Eduard Hellendoorn).

Publicatie tijdens de oorlog

Het Lied der achttien dooden werd voor het eerst gepubliceerd in de illegale krant Het Parool van 10 februari 1943[3] en verscheen op 21 februari in het ondergrondse blad Vrij Nederland.

Rijmprent De achttien dooden, uitgegeven door de Bezige Bij. Vanwege auteursrecht zijn de illustraties van Fedde Weidema weggelaten.

Onder de titel De achttien dooden werd het in maart of april 1943[4] door de Utrechtse student scheikunde Geert Lubberhuizen uitgebracht als rijmprent met een tekening van Fedde Weidema en in ruime kring verspreid en verkocht. Lubberhuizen kreeg de tekst begin 1943 van Anne Maclaine Pont, een medewerkster van het Utrechts Kindercomité. Lubberhuizen nam contact op met Fedde Weidema, met wie hij voor de oorlog in een jazzorkest had gespeeld en die een opleiding tot graficus volgde, om het vers van een illustratie te voorzien. Weidema, onder het pseudoniem Coen van Hart, verzorgde een compositie waarin een dode omringd is door zowel symbolen van Nederland (tulpen, het silhouet van een stad met kerktoren) als van de oorlog (prikkeldraad, ruïnes, grafstenen).[5] Om aan papier te komen liep Lubberhuizen kantoorboekhandels af. Clichéfabriek Photogravure maakte de clichés.

De vermenigvuldiging werd verzorgd door de Utrechtse drukker van illegale bladen Jan Hendriks, die drie dagen nodig had voor de eerste druk van 500 exemplaren. Deze druk is de allereerste uitgave van De Bezige Bij en dateert van na april 1943.[6] De vierde druk van de rijmprent vermeldt voor het eerst de naam van de illegale uitgeverij en beeldmerk - eveneens door Weidema vervaardigd.[7] Een goedkope druk kostte een tientje en een romeins genummerde vijfentwintig gulden en na aftrek van de kosten kwam dit bedrag ten goede aan het Kindercomité. In september had de rijmprent al 75.000 gulden opgebracht, genoeg om ook kunstenaars en toneelspelers die geweigerd hadden zich bij de Kultuurkamer aan te sluiten en dus geen werk meer hadden, te kunnen steunen. Volgens schattingen van betrokkenen bereikte de oplage van de rijmprent gedurende de oorlog de 15.000.[8] De werkelijke verspreiding van het gedicht lag echter veel hoger, omdat het gedicht ook door anderen werd gedrukt.[9]

Reputatie van het gedicht

Gedenkmonument in het centrum van Emmen, dat bestaat uit een beeld van een opengescheurde archiefdoos. In de archiefdoos zijn fragmenten van archiefstukken van de gemeente afgebeeld, en het gedicht 'de achttien doden'.

Het gedicht groeide uit tot het "bekendste verzetsgedicht van Nederland". Literatuurhistoricus Hans Renders noemt enkele factoren die daar toe hebben geleid.[10] Het was een mooi gedicht, "prachtig en emotioneel",[11] waarin een duidelijk standpunt tegen de bezetter samenging met literair niveau. De aanleiding was dramatisch, want de Geuzengroep was de eerste verzetsgroep die werd opgepakt. Anders dan de meeste anti-Duitse geschriften hoefde het niet anoniem te verschijnen: aangezien de dichter zelf al dood was (bezweken in Neuengamme), kon zijn naam voluit onder het gedicht worden afgedrukt. Dit feit zorgde in samenhang met het gekozen vertelperspectief van een ik-figuur die een van de achttien gefusilleerden was, voor het idee dat Campert zélf werkelijk een van die achttien was geweest. Ten slotte was Campert dermate vroeg in de oorlog overleden dat zijn postume reputatie in de bezettingstijd alle tijd had om te groeien.

De eerste strofe van dit gedicht is uitgehakt in een steen die zich op kamp Westerbork bevindt. Ook in onder meer Spijkenisse, Emmen, Varsseveld, Hoornaar, Amsterdam en Heerhugowaard[12] bevinden zich monumenten met strofes uit het gedicht. In 2015 is er een herinneringsplaquette aangebracht op het pand in Utrecht waar de uitgeverij begon door het uitgeven van het gedicht.[13]

In 1995 is bij De Bezige Bij een cd verschenen met het gedicht voorgelezen door zoon Remco Campert met muziek van Henny Vrienten. In 2000 is het gedicht opgenomen in de bundel Het mooiste gedicht. De favoriete gedichten van Nederland en Vlaanderen, uitgegeven ter gelegenheid van Gedichtendag. Het wordt genoemd in het gedicht Solo in een drankzuchtige aprilnacht van Remco Campert uit 2005 waarin hij kritiek van Piet Gerbrandy over de kwaliteit pareert.[14] In 2015 werd het gedicht opgenomen in de bundel Gedichten die mannen aan het huilen maken, aangedragen door politicus Ed van Thijn.[15]

Het lied der achttien dooden

 
Een cel is maar twee meter lang
en nauw twee meter breed,
wel kleiner nog is het stuk grond
dat ik nu nog niet weet,
maar waar ik naamloos rusten zal,
mijn makkers bovendien,
wij waren achttien in getal,
geen zal den avond zien.

O lieflijkheid van lucht en land,
van Hollands vrije kust –
ééns door den vijand overmand,
vond ik geen uur meer rust;
wat kan een man oprecht en trouw,
nog doen in zulk een tijd?
Hij kust zijn kind, hij kust zijn vrouw
en strijdt den ijdelen strijd.

Ik wist de taak die ik begon
een taak van moeiten zwaar,
maar 't hart dat het niet laten kon
schuwt nimmer het gevaar;
het weet hoe eenmaal in dit land
de vrijheid werd geëerd,
voordat een vloekb're schennershand
het anders heeft begeerd,

voordat die eeden breekt en bralt
het misselijk stuk bestond
en Hollands landen binnenvalt
en brandschat zijnen grond,
voordat die aanspraak maakt op eer
en zulk germaansch gerief,
een land dwong onder zijn beheer
en plunderde als een dief.

De rattenvanger van Berlijn
pijpt nu zijn melodie;
zoo waar als ik straks dood zal zijn,
de liefste niet meer zie
en niet meer breken zal het brood
noch slapen mag met haar –
verwerp al wat hij biedt of bood
die sluwe vogelaar.

Gedenkt, die deze woorden leest,
mijn makkers in den nood
en die hen nastaan 't allermeest
in hunnen rampspoed groot,
zooals ook wij hebben gedacht
aan eigen land en volk,
er komt een dag na elke nacht,
voorbij trekt ied're wolk.

Ik zie hoe 't eerste morgenlicht
door 't hooge venster draalt –
mijn God, maak mij het sterven licht,
en zoo ik heb gefaald
gelijk een elk wel falen kan,
schenk mij dan Uw genâ,
opdat ik heenga als een man
als ik voor de loopen sta.  

(Jan Campert)

Uitgaven

Bronnen

  • Renders, Hans. (2004a). Wie weet slaag ik in de dood. Biografie van Jan Campert. Amsterdam: De Bezige Bij. ISBN 9023414497
  • Renders, Hans. (2004b). Gevaarlijk drukwerk: Een vrije uitgeverij in oorlogstijd. Amsterdam: De Bezige Bij. ISBN 9023414306
Zie de categorie Het lied der achttien dooden van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.