Middelen van overtuiging

Middelen van overtuiging of aspecten van overtuigingskracht zijn de verschillende aspecten die een spreker overtuigend maken. De Griekse wijsgeer Aristoteles schreef een befaamd geworden boek over deze middelen, de Ars Rhetorica.

Middelen van overtuigingskracht volgens Aristoteles

Buste van Aristoteles, auteur van Retorica.

Aristoteles staat aan de basis van de moderne retorica, oftewel de kunst van de welsprekendheid.[1] Hij onderscheidt twee soorten middelen van overtuiging: intrinsieke en extrinsieke. De laatste zijn middelen die vastliggen; de spreker hoeft ze niet meer zelf te verzinnen. Voorbeelden zijn: bekentenissen van getuigen, documenten. De intrinsieke overtuigingsmiddelen moet de spreker zelf bedenken. Hier kan hij gebruikmaken van ‘ethos’, ‘pathos’ en ‘logos’. We noemen deze drie elementen ook wel de technische middelen van overtuiging.

In de Ars Rhetorica beschrijft Aristoteles de middelen van overtuiging aldus: "De overtuiging is duidelijk een soort van demonstratie, aangezien wij het meest helemaal overtuigd worden wanneer wij iets beschouwen dat gedemonstreerd wordt. Er zijn drie verschillende middelen van overtuiging door middel van het gesproken woord. [...] Overtuiging verkregen door de persoonlijkheid van de spreker, wanneer het gesprokene zo opgevoerd wordt dat het hem geloofwaardig maakt. [...] Ten tweede, kan overtuiging komen doordat de toeschouwer / toehoorder aangesproken wordt in zijn / haar emoties. [...] Ten derde, kan overtuiging verkregen worden door het gesprokene zelf, wanneer het geheel op waarheid is gebaseerd of er overtuigende argumenten worden gebruikt."

Een korte beschrijving van deze drie middelen van overtuiging, volgens Aristoteles:

Ethos

Ethos is het beroep dat de spreker doet op zijn eigen autoriteit en karakter om het publiek ervan te overtuigen dat hij of zij een gekwalificeerd spreker is. Volgens Aristoteles moeten overtuigende sprekers in hun betoog drie eigenschappen naar voren laten komen:[1]

  1. Praktische intelligentie (phronêsis).
  2. Een deugdzaam karakter.
  3. Goede wil.

Opvallend is dat Aristoteles stelt dat de spreker deze eigenschappen vooral in zijn betoog naar voren moet laten komen. Dit impliceert dat sprekers vooral moeten tonen dat zij het juiste karakter bezitten in hun betoog, hoewel sommige sprekers overtuigender overkomen omdat ze:

  1. Een notabel persoon in hun vakgebied zijn, zoals een universiteitsprofessor of een directeur van een bedrijf dat zich specialiseert in het onderwerp.
  2. Zelf belangen te hebben bij het onderwerp in kwestie, door erbij betrokken te zijn. Denk aan de woordvoerders van een belangenvereniging.
  3. Een indrukwekkend redeneervermogen tonen, zodat het publiek inziet dat de spreker ter zake kundig is.

Pathos

Pathos draait om het gebruiken en bespelen van de emoties van het publiek van de spreker. Een belangrijk element in de overtuigingskracht, want "het succes van de pogingen tot overtuigen hangt af van de emotionele staat van het publiek; we oordelen immers niet hetzelfde wanneer we rouwen en vreugde ervaren of wanneer we vriendelijk of vijandig zijn."[1] In de Retorica draait dit aspect of middel van overtuiging om het verbinden van het betoog met de emotie die leeft in het publiek. Het is van belang om te benadrukken dat dit volgens Aristoteles binnen de inhoud van het betoog dient te gebeuren.

De inhoud van het betoog onderscheiden we dan ook van het toepassen van stijlfiguren, oftewel de keuzes die een spreker maakt in het presenteren van zijn of haar argumentatie. Dit zien we tegenwoordig ook als onderdeel van pathos.[2] Veelgebruikte retorische stijlfiguren zijn de volgende.[3]

  • De metafoor of analogie, waarbij de spreker een impliciete vergelijking maakt om iets duidelijk te maken.
  • De enumeratie, een stijlfiguur waarbij een opsomming wordt gebruikt om iets te benadrukken. Deze stijlfiguur is onder andere bekend in de volgende vormen: drieslag, anafoor en alliteratie.
  • De climax en de anticlimax, waarbij respectievelijk een enumeratie in kracht toe- of afneemt.
  • Het chiasme, een herhaling met een omkering, zoals "dames en heren / jongens en meisjes."
  • De retorische vraag, een vraag die de spreker zijn of haar publiek stelt, zonder daar een antwoord op te verwachten.

Logos

Logos beroept zich op een logische redenering, het vermogen van de menselijke rede en de kennis die de mensen van de wereld en elkaar bezitten. Het woord logica is van logos afgeleid. Logos refereert aan het argument an sich als onderdeel van het betoog van de spreker. Aristoteles maakt in zijn werk onderscheid tussen twee soorten argumentatie. Enerzijds inductieve en anderzijds deductieve argumentatie.[1]

  • Inductieve argumentatie paradeigma wil zeggen dat vanuit een individueel voorbeeld naar een algemene these wordt gewerkt.
  • Deductieve argumentatie syllogisme werkt andersom, dat wil zeggen vanuit een algemene these. In de Ars Rhetorica is een enthymeem een retorisch syllogisme.

Andere auteurs

Overtuigingskracht en middelen van overtuiging zijn niet ontdekt door Aristoteles, hoe groot de invloed van zijn Ars Rhetorica ook was en nog steeds is. Zowel voor als na Aristoteles is over de kunst van de welsprekendheid geschreven. Voor Aristoteles wordt er al geschreven en gedoceerd door sofisten Protagoras en Gorgias en natuurlijk ook door Plato. De invloed van Aristoteles werk is ook te zien in de werken van Cicero en Quintillianus, auteurs van respectievelijk De Oratore en Institutio Oratoria.[4]

Bronnen

  1. Christof Rapp, The Stanford Encyclopedia of Philosophy. Metaphysics Research Lab, Stanford University (2010-01-01).
  2. Herken de stijlfiguren uit de Mandela speech van Obama. Geraadpleegd op 2017-03-07.
  3. Roderik van Grieken, Effectieve stijlfiguren in presentaties. Geraadpleegd op 2017-03-07.
  4. Aristoteles, Retorica, vertaling door Marc Huys (2016), 8 - 14. ISBN 978 90 6554 007 2.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.