Retorische vraag

Een retorische vraag is een stijlfiguur waarbij een vraag wordt gesteld, waarop men geen antwoord verwacht. Het is de bedoeling dat de ontvanger (toehoorder, lezer) zich aangesproken voelt en voor waarheid aanneemt wat de zender (spreker, schrijver) suggereert.

Niet-vragende intonatie

Een retorische vraag heeft de woordvolgorde van een vraag, maar vaak de intonatie van een mededelende zin. De retorische vraag eindigt op schrift doorgaans met een vraagteken, maar de intonatie ervan laat eerder een uitroepteken horen.

Voorbeelden

  • Kaïn: "Ben ik mijn broeders hoeder?" (Genesis 4:9)
  • Dominee/priester: "En zijn wij niet allen zondaars?"
  • Leraar: "Wie wil later niet goed verdienen?"
  • Gefrustreerd persoon: "Wie ziet niet wat ik wil?"
  • Ongeduldige reiziger: "Hebben ze hier weleens van op tijd rijden gehoord?"

Mening met blokkade voor discussie

Een retorische vraag is eerder een mededeling dan een vraag (retoriek is de kunst van het overtuigen). Nog enkele voorbeelden die dit duidelijk maken:

  • Hoe dom kun je zijn?
  • Dat begrijpt toch iedereen?

De steller van de vraag heeft dus eigenlijk geen behoefte over discussie erover.[1] Met de retorische vraag kan dan ook een betoog effectief worden afgesloten. De enige reactie op een retorische vraag is dan ook "Hoe bedoel je dat?". Dan wordt de spreker gedwongen om de retorische vraag uit te leggen en toe te lichten, waarop een discussie kan volgen.

Miscommunicatie

Een retorische vraag kan miscommunicatie opleveren als de toehoorder (lezer) de bedoeling er van niet begrijpt, zich dus niet aangesproken voelt en de vraag toch probeert te interpreteren. De retorische vraag is in feite een al dan niet algemeen aanvaard veronderstelde stelling, dienend ter illustratie van een argument of een redenatie. In minder ingewikkelde bewoordingen is een retorische vraag een vraag waarin het antwoord op precies dezelfde vraag is verwerkt en dus geen antwoord meer behoeft.

Politiek

Retorische vragen worden onder meer in de politieke discussie vaak gebruikt. Voorbeelden:

  • Adolf Hitler in 1939: "Wie herinnert zich vandaag nog de uitroeiing van de Armeniërs?"
  • De Nederlandse parlementariër Geert Wilders over de toenmalige minister Vogelaar: "Denkt de minister van Wonen, Wijken en Integratie echt dat ik geloof, dat ze achterstandswijken kan transformeren in trotse en sterke wijken met een likje verf?"
  • Cicero in de Catilinarische Redevoeringen: "Hoe lang moeten wij dit nog verdragen?"

Kinderen

Kinderen krijgen ook nogal eens retorische vragen op zich afgevuurd, zoals:

  • Moet dat soms kapot?
  • Zou je daar niet eens mee ophouden?
  • Doe je voorzichtig?

Hebreeuws

In het Hebreeuws wordt iets vaak als een ontkennende retorische vraag geformuleerd. Dit komt men dan ook vaak tegen in bijbelvertalingen:

  • Heb ik de knechten niet verboden u lastig te vallen? (Ruth 2:9 NBG)
  • Het overige van de geschiedenis... is dat niet beschreven in het boek van de kronieken...? (1 Koningen 14:31 NBG)

Zie ook

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.