Entomologische woordenlijst

In de entomologie (in ruime zin, hier worden bijvoorbeeld ook woorden met betrekking tot spinnen vermeld) komen zeer veel woorden voor die binnen dat vakgebied een specifieke betekenis hebben, en daarbuiten niet worden gebruikt, of in een heel andere betekenis. Woordgeslacht staat aangegeven met m. (mannelijk), vr. (vrouwelijk) of onz. (onzijdig) en eventueel het meervoud (meerv.). De gegeven betekenis is hier erg kort gedefinieerd, in het algemeen zal in een artikel zelf, als dat er is, meer staan. Woorden in de uitleg die in de woordenlijst zelf weer voorkomen staan schuin.

  A · B · C · D · E · F · G · H · I · J · K · L · M · N · O · P · Q · R · S · T · U · V · W · X · Y · Z  

A

abdomen (onz., meerv. abdomina) 
achterlijf, in aanleg 11 segmenten, in de praktijk meestal minder
abundantie (vr.)
voorkomen van een soort, uitgedrukt in aantallen exemplaren
achterlijfaanhangsels 
meestal gepaarde aanhangsels aan het abdomen van insecten (cerci)
aculeaat 
een angel hebbend
aedeagus 
Paringsorgaan van een mannelijk insect, bestaande uit penis of fallus en parameren. Soms wordt alleen de penis bedoeld.
alaat 
voorzien van vleugels
alarmferomoon 
geurstof (feromoon) die andere leden van de groep waarschuwt voor gevaar
allomoon 
communicatiestof die nut heeft voor de producent door het effect op de ontvanger
anaal 
naar de anus toe, de anus betreffend
anaal tuberkel (onz.)
verhevenheid waarop de anus bij spinnen soms uitmondt
angel 
steekorgaan waarmee gif kan worden ingespoten
antenna (vr., meerv. antennae) 
(antenne, meerv. antennen) spriet(en), uitsteeksels met tast- en zintuigfunctie aan de kop van een insect
antennomeer 
antennesegment
anterieur 
aan de voorkant
apicaal 
naar de top of de uiteinden toe, distaal (vooral met betrekking tot vleugels)
aposematisch 
opvallend gekleurd met waarschuwende functie(s) zoals: "ik ben giftig", "ik smaak vies",...
apteer 
zonder vleugels
apterygota 
ongevleugelde insecten
araneologie 
de studie van de spinnen
araneomorf 
behorend tot de evolutionair gezien meer geavanceerde spinnen (mygalomorf)
arista (vr., meerv. aristae)
borstel op de antenne van vliegen
arolium (onz., meerv. arolia) 
(hecht)schijfje tussen de klauwtjes van een insectenpoot (vliegen, sommige wantsen)
articuleren (met) 
een gewricht vormen met, vastzitten aan
arrenotokie (vr.) 
vorm van voortplanting waarbij vrouwtjes uit bevruchte, mannetjes uit onbevruchte eieren ontstaan

B

basaal 
aan de basis, proximaal, tegengesteld aan apicaal
benthisch 
levend op de bodem/in het sediment van wateren
bivoltien 
twee generaties per jaar producerend
bodemval 
ingegraven potje als valkuil voor insecten en spinnen
brachypteer 
met korte vleugels
buizen van Malpighi 
uitscheidingsorganen met functie analoog aan de nier

C

calamistrum (onz., meerv. calamistra) 
kam op poot 4 waarmee spinnen met een cribellum cribellaat spinsel hanteren
carapax (spinnen) 
rugschild van cephalothorax
cardo (m., meerv. cardines) secundaire kaak, gevormd uit basaal segment van maxilla
carina (= kiel) (vr., meerv. carinae) 
richel
carnivoor (m.)
vleeseter (vlees van andere insecten)
caudaal 
in de richting van de staart, achterkant.
caudale lamel (vr.)
bladvormig aanhangsel (in drievoud) aan het achterlijf van waterjufferlarven (zie staartlamel)
cel (vr.)
door aders omsloten stukje vleugel; broedcel van een bijenraat
cefaal 
in de richting van de kop
cephalothorax (spinnen) (m., meerv. cephalothoraces) 
'kopborststuk, ook prosoma
cercus (vr., meerv. cerci) 
gepaarde aanhangsels, meestal aan het uiteinde van het abdomen
cheliceren (spinnen) 
gifkaken
chitine 
het materiaal waar het exoskelet van een insect grotendeels van is gemaakt
clade (m.)
taxon met 1 gemeenschappelijke voorouder
cladistiek (vr.)
indeling op grond van afstamming
cladogram (onz.)
afstammingsschema
clavaat 
knotsvormig (van antenne)
clavus (m., meerv. clavi)
proximale achterrand van hemi-elytrum van wantsen
clypeus 
deel van het gelaat van een insect, tussen frons en labrum
coarctaat 
van poppen, waarbij de lichaamsuitsteeksels (poten, antennes, vleugels) van de imago verborgen zijn onder de huid van het laatste larvenstadium. Zie exaraat en obtect.
coleoptera 
kevers
colulus 
rudimentair uitsteeksel net voor de spintepels
coprofaag 
mestetend
copula (vr., meerv..copulae) 
mannetje en vrouwtje tijdens paring (gevangen/geobserveerd)
corium (onz.)
centraal proximaal deel van hemi-elytrum van wants
costa (vr., meerv..costae)
'rib', tweede longitudinale ader in een vleugel, van voren geteld
coxa (heup) (vr., coxae ) 
eerste pootsegment, van het lichaam gerekend
craniaal 
aan de kant van/in de richting van de schedel
cribellaat (spinnen) 
voorzien van cribellum
cribellum (onz., meerv. cribella)
gespecialiseerde spintepel die vele zeer fijne draden spint
cuneus (m., meerv. cunei) 
deel van de voorvleugel van een wants, lateraal tussen embolium en vliezig gedeelte in, een driehoek met een basis aan de voorrand.

D

dar 
mannelijke bij
dekschild (onz.) 
voorste vleugel van een kever, veranderd in hard schild
determinatiekenmerk (onz.)
eigenschap waarin een soort verschilt van andere soorten die kan worden gebruikt om de soorten te onderscheiden.
determinatiesleutel 
tabel waarmee systematisch de naam van een plant of dier kan worden opgezocht door naar determinatiekenmerken te kijken
determineren 
naam bepalen van een gevangen dier van onbekende soort door raadplegen van literatuur en tabellen (determinatiesleutels).
detritivoor (m.)
eet vergane/vergaande resten van planten en/of dieren = saprofaag
diapauze (vr.)
periode van rust, bijvoorbeeld in de overwintering, waarbij de levensverrichtingen op een laag pitje staan
diptera 
tweevleugeligen, de orde der vliegen en muggen
distaal 
van het centrum af, uiteinden van antennes en poten
doorn 
stekel op exoskelet (z. spoor)
dorsaal 
aan de rugzijde (z. ventraal)
dwarsader
Een ader in de vleugel die van de ene naar de andere vleugelader loopt.

E

ecribellaat 
(van spinnen) geen cribellum bezittend (en derhalve gebruik makend van kleverige spinseldraden).
ecdysis (vr.)
vervelling
eicocon 
spinsel waarin eieren verpakt zitten
elytrum (onz., meerv. elytra) 
dekschild van een kever
embolium (onz.)
proximale voorrand van hemi-elytrum van wantsen
entelegyn 
spinnen waarvan de vrouwtjes een epigyne bezitten
entomofauna (vr.)
de insectensoorten van een bepaald gebied
entomologie (vr.)
de studie van insecten
epigyne 
geslachtsopening van een vrouwelijke spin, vaak een belangrijk determinatiekenmerk
epimeron 
achterdeel van de zijkant van ieder van de drie thoraxsegmenten
epiproct 
aanhangsel ontspruitend aan laatste abdominale segment, in de mediaanlijn
episternum (onz., meerv. episterna)
voorste deel van ieder van de drie thoraxsegmenten
estivatie (vr.)
'overzomering', zomerslaap
euryhygrofiel 
geen sterke voorkeur voor een bepaalde vochtigheidsgraad hebbend.
eurytoop 
niet kieskeurig wat betreft de leefomgeving; kan in veel biotopen leven. Tegenstelling met stenotoop
eusociaal 
in volledig ontwikkelde koloniestructuur levend, met koningin en werksters
exaraat 
van poppen waarbij de structuur van het zich in de pop bevindende imago aan de buitenkant al te zien is. De poten en antennes liggen los buiten het lichaam en zijn enigszins beweeglijk. Andere soorten poppen zijn obtect en coarctaat

F

facetoog (onz.)
oog samengesteld uit vele ommatidia
femur (onz., meerv. femora) 
dij, 3e pootsegment, vaak zijn femur en tibia de langste pootsegmenten.
feromoon 
gedragsbeïnvloedend geursignaal binnen de eigen soort. (bijvoorbeeld geslachtsferomonen, alarmferomonen, verspreidingsferomonen, spoorferomonen)
filiform 
draadvormig (van antenne)
flabellaat 
waaiervormig (van antenne)
flagellum (onz,)
3e en verdere segmenten van een antenne (z. scapus, pedicel)
fotoperiode 
daglengte
fovea (vr., meerv. foveae)
donkere plek midden op cephalothorax van spinnen
fytofaag 
plantenetend
frons (vr., meerv. frontes)
voorhoofd, ruimte tussen de ogen

G

galea (vr., meerv. galeae)
buitenste vertakking van maxilla
gena (vr., meerv. genae) 
wang, deel van de kop tussen mandibelbasis en oog
geniculaat 
knievormig gebogen (bijvoorbeeld antenne van mier)
geslachtsferomoon 
aantrekkende geurstof voor partner
glossa (vr., meerv. glossae) 
gepaarde, gefuseerde mediane lob van het labium die basaal met het prementum articuleert.
gregair 
in groepen voorkomend/levend (z. ook solitair, eusociaal)
gula (vr., meerv. gulae)
keel, deel van de monddelen
gyne 
vrouwelijke vruchtbare bij, niet de koningin van een kolonie

H

habitus (m., meerv. habitus) 
uiterlijk, lichaamsbouw
Haller, orgaan van (onz.)
zintuigorgaan op meest distale lid van poot I van een teek, functie nog niet geheel begrepen.
halsschild (onz.)
pronotum bij kevers
halter (m.)
rudimentaire achtervleugel bij diptera
hartvlek 
vlek dorsaal en anteromediaal op spinnenachterlijf
hemi-elytrum (onz.)
voorste vleugel van wantsen, half vliezig, half stevig
hibernatie (vr.)
het overwinteren
homoplasie (vr.)
gelijkvormigheid door parallelle evolutie
hymenoptera 
vliesvleugeligen (bijen, wespen en mieren)
hypermetamorfose (vr.) 
extra gedaanteverwisseling in larvestadium (z triunguline)
hypostoom 
steeksnuit van een teek

I

imago (vr. meerv. imagines) 
volwassen insect
insectivoor (m.)
insectenetend/insecteneter
instar (Latijn) (onz., meerv. instar) 
stadium, toestand tussen twee vervellingen in van een larve

J

K

kairomoon 
communicatiestof die de ontvanger bevoordeelt en de zender benadeelt
kakkerlak 
lid van de orde Blattaria
kiel 
(carina) richel
klauw 
eind van de voet (meestal 2, bij spinnen soms 3)
kloppen 
manier van vangen van insecten door op takken te slaan en de vallende diertjes op te vange op bijvoorbeeld een laken.
koningin (vr.) 
eierleggend individu in bijen : mieren : of termietenkolonie
kop 
voorste deel insectenlichaam, 6 (onherkenbaar versmolten) segmenten

L

labiale palpen (m. meerv.) 
draadvormige gelede uitsteeksels aan het labium, links en rechts
labium (onz., meerv. labia) 
'onderlip'
labrum (onz., meerv. labra) 
'bovenlip'
lacinia (vr., meerv. laciniae) 
binnenste apicale lob van de maxilla, articulerend met de stipes.
lateraal 
aan de zijkant, naar opzij. tegengesteld aan mediaal
larve 
onvolwassen insect (holometabola)
lentisch 
van stilstaande wateren
lepidoptera 
vlinders
lichtval 
apparaat om insecten te vangen met (evt. UV) licht als lokmiddel
lotisch 
van stromende wateren

M

macropteer 
met volledig ontwikkelde vleugels (z brachypteer)
malaiseval 
insectenval voor vliegende insecten, lijkt op kampeertent
mandibula (vr., meerv. mandibulae, ned. enkelv. mandibel, meerv. mandibels) 
kaak
maxilla (vr., meerv. maxillae) 
kaak achter/onder maxilla (anders dan bij zoogdieren waar de maxilla de bovenkaak is.)
maxillaire palpen (m. meerv.) 
gelede draadvormige aanhangsels van de maxilla
mediaal 
naar het midden toe, in het midden. Tegenstelling met lateraal.
mentum (onz., meerv. menta) 
kin, scleriet van het labium die basaal met het submentum en apicaal met het prementum articuleert. Vaak gefuseerd met die laatste en niet als afzonderlijke scleriet te onderscheiden.
mesonotum (onz., meerv. mesonota) 
rugdeel van de mesothorax
mesosternum (onz., meerv. mesosterna) 
buikdeel van de mesothorax
mesothorax (m., meerv. mesothoraces) 
2e (middelste) segment van de thorax
metamorfose (vr.)
gedaanteverwisseling
metanotum (onz., meerv. metanota) 
rugdeel van de metathorax
metasoma (onz., meerv. metasomata) 
het 'achterlijf' van de apocrita, bijvoorbeeld van een wesp; bevat anatomisch gezien 1 a 2 segmenten minder dan het abdomen waar ook de petiolus (steel) bij hoort.
metasternum (onz., meerv. metasterna) 
buikdeel van de metathorax
metathorax (m., meerv. metathoraces) 
3e thoraxsegment
mineren 
het bladgroen tussen de voor- en achterkant van een blad opeten
mimicry 
nabootsing van een ander dier of plant
moniliform 
als een snoer van ronde kralen (van antenne)
monofaag 
slechts 1 soort voedsel etend
morfologie 
vorm van (delen van) het lichaam
mygalomorf 
spin behorend tot een, evolutionair gezien, wat primitievere groep, zie araneomorf

N

necrofaag 
aasetend
neotenie (vr.)
kenmerken van een larvaal stadium worden blijven in de imago bewaard
notum (onz,, meerv. nota) 
tergum van een thoraxsegment (pronotum, mesonotum, metanotum)
nimf 
onvolwassen insect (hemimetabola)

O

obtect 
van poppen, waarbij de lichaamsuitsteeksels (poten, antennes, vleugels) van de imago verborgen zijn onder de huid van het laatste larvenstadium, maar hun omtrek/vorm wel te onderscheiden is. Zie ook exaraat en coarctaat.
ocellus (m., meerv. ocelli) 
enkelvoudig oog, zie ook samengesteld oog
occiput (onz., meerv. occipita) 
achterkant van de kop
oligofaag 
slechts weinig soorten voedsel etend
oog (onz.)
samengesteld oog, facetoog
oötheca (vr., meerv. oöthecae) 
eiercocon (bijvoorbeeld van bidprinkhaan)
operculum (onz., meerv. opercula) 
dekseltje op eieren van geleedpotigen
opisthosoma (onz., meerv. opisthosomata) 
(ook abdomen) achterlijf van een spin
ommatidium (meerv. ommatidia)
1 enkelvoudig oog van de vele in een facetoog
orde 
een van de ca 29 hoofdgroepen van de insecten
ovipositie (vr.) 
het eierleggen
ovipositor (m., meerv. ovipositores) 
legboor of legbuis

P

palp (m., meerv. palpen, Latijns enkelv. palpus, meerv. palpi) 
bij insecten aanhangsels van de kaken
parthenogenese (vr.) 
voortplanting zonder mannetjes
panmictisch 
een populatie individuen die allen dezelfde kans hebben om aan de voortplanting deel te nemen
parafyletisch 
groep met een gemeenschappelijke voorouder maar waarin een andere nakomelingengroep van die voorouder ontbreekt (bijvoorbeeld reptielen waar de vogels eigenlijk bij zouden moeten)
paraglossa (vr., meerv. paraglossae) 
gepaarde laterale lob van het labium die basaal met het prementum articuleert, lateraal tov de glossa.
paraproct 
draden aan het achterlijf, niet in het midden (z epiproct)
patella (vr., meerv. patellae) 
'knieschijf', 4e pootsegment (alleen bij spinnen)
parasitoïd 
parasiet die zijn gastheer uiteindelijk te gronde doet gaan, bijvoorbeeld veel sluipwespen
pectinaat 
gevormd als een kam (antenne)
pedicel 
2e segment van een antenne (insect). Steel tussen cephalothorax en abdomen (spin)
pedipalp (m., meerv. pedipalpen, Latijns enkelv. pedipalpus, meerv. pedipalpi) 
spinnen-tasters, bij mannetjesspin ook paarorgaan (coxa, trochanter, femur, patella, tibia en tarsus)
petiolus (m., meerv. petioli)
stengel, steel. Bij hymenoptera het dunne deel tussen borststuk en achterlijf (wespentaille). Bij spinnen ook wel gebruikt voor de verbinding tussen prosoma en opisthosoma (z pedicel)
pleuron (onz., meerv. pleura)
scleriet aan de zijkant van een lichaamssegment
polyfaag 
veel soorten voedsel etend
polyfenisme (onz.)
verschillen tussen individuen door uiterlijke omstandigheden (bijvoorbeeld imagines met een andere kleur in de zomer dan hun nakomelingen in de herfst)
polymorfisme (onz.)
uiterlijke verschillen tussen individuen van dezelfde soort.
poot (insect) 
coxa, trochanter, femur, tibia, tarsus, pretarsus (=klauw)
poot (spin) 
coxa, trochanter, femur, patella, tibia, metatarsus, tarsus, pretarsus
postmentum (onz., meerv. postmenta)
precosta 
eerste vleugelader
prementum 
scleriet van het labium dat basaal articuleert met het mentum en waarop zich apicaal glossae, paraglossae, and palpi bevinden.
pretarsus 
voorlaatste (in distale richting) deel van spinnepoot, voor de tarsus.
pronotum (onz., meerv. pronota) 
rugdeel van eerste segment van de thorax
prosoma (onz., meerv. prosomata) 
cephalothorax van spinnen
prosternum (onz., meerv. prosterna) 
buikdeel eerste thoraxsegment
prothorax (m., meerv. prothoraces) 
1e segment van de thorax
proximaal 
naar het lichaam toe, binnenste delen van poten en antennes
Pterygota 
gevleugelde insecten (en secundair ongevleugelden, zoals vlooien)
pterostigma (onz., meerv. pterostigmata) 
verdikte en gekleurde cel(len) in de vleugels van een insect
pupa (vr., meerv. pupae) 
pop (holometabola)
puparium (onz.) 
de geharde huid van de larve van een insect

Q

R

rostrum (onz., meerv. rostra) 
steeksnuit van wantsen en bladluizen
rudimentair 
nog slechts als rest aanwezig

S

samengesteld oog 
z. facetoog
saprofaag 
z. detritivoor
scapus (m., meerv. scapi) 
1e segment van een antenne
scleriet 
harde chitineplaat omgeven door naden of zachte huid op buitenkant insect.
scopula (vr.,meerv. scopulae)
borstelharen aan tarsus en soms ook aan metatarsus van een spin voor de hechting
scutellum (onz., meerv. scutella) 
driehoekig stukje van het mesonotum, vaak groot bij wantsen
segment (onz.)
geleding van insectenlichaam, of van een voet, of van een antenne
semelpariteit 
plant zich slechts eenmaal in het leven voort
semivoltien 
met 1 generatie per 2 jaar (z voltien, bivoltien)
sensu lato (s.l.) 
in ruime zin, (in de hele biologie gebruikt, meestal als er verschillende definities van een soort of taxon zijn.)
sensu strictu (s.s.) 
in engere zin, zie sensu lato
seta (vr., enkelv. in Latijn ook saeta, meerv. s(a)etae) 
(zintuig)haar
skeleteren 
het bladmoes van de onderzijde van het blad wegvreten
solitair 
alleenlevend
spermatofoor 
spermapakketje
spintepel (spinnen) 
orgaan dat een draad voor het web kan produceren
spoor 
doorn met basisgewricht
spoorferomoon 
geurstof die soortgenoten de weg wijst (vooral bij mieren)
staartlamel (vr.) 
bladvormig aanhangsel (in drievoud) aan het achterlijf van waterjufferlarven
stekel 
dikke afstaande haar op spinnenpoot
stenotoop 
van een dier dat zeer specifieke eisen aan de leefomgeving stelt, tegenstelling met eurytoop
sterniet 
stevige buikzijde van segment van een insect
sternum (onz., meerv. sterna)
buikzijde van een segment (insect). buikzijde carapax (spin)
stigma (onz., meerv. stigmata) 
opening van een trachee aan de zijkant van het lichaam
stipes (m., meerv. stipites) 
scleriet van de maxilla die articuleert met de cardo
stippeling 
putjes, bijvoorbeeld op dek- of halsschild
striduleren 
produceren van geluid door bepaalde lichaamsdelen langs elkaar te strijken
stylopisatie (vr.)
infectie van een gastheer met een soort van de strepsiptera
subcosta (vr., meerv. subcostae)
derde longitudinale ader in een vleugel (z. ook precosta, costa)
subsociaal 
sociaal systeem met enige broedzorg na het uitkomen van de eieren (z ook eusociaal)
submentum (onz,, meerv. submenta)
basale scleriet van het labium, articuleert apicaal met het mentum
sutuur 
aan de buitenkant zichtbare naad die de vergroeiing van twee chitineplaten (sclerieten) kan markeren
synantroop 
geassocieerd met mensen of menselijke bewoning (bijvoorbeeld kakkerlakken)
synapomorfie (vr.)
gelijkvormigheid door gezamenlijke afstamming (z homoplasie)
synomoon 
communicatiestof die zowel van nut is voor ontvanger als zender

T

tagma (onz., meerv. tagmata)
een van de 2 hoofdgeledingen van het spinnen- of 3 van het insectenlichaam, ontstaan door versmelting van een aantal segmenten.
tagmosis (vr.
het vormen van tagmata uit segmenten
tars (m.)
zie tarsus
tarsomeer 
ieder van de tarsussegmenten
tarsus (m., meerv. tarsi) 
(insect) voet, laatste deel van de poot, bestaat uit tot 5 kleine segmentjes met een klauw. (spin) pootsegment net voor de klauw.
taxon (onz., meerv. taxa)
taxonomische indelingsgroep, ongeacht het niveau.
tergum (onz., meerv. terga) 
rugkant van achterlijfssegment van een insect
tergiet 
stevig deel van de rugkant van achterlijf van een insect
thermofiel 
warmteminnend
thorax (m., meerv. thoraces) 
borststuk (3 segmenten)
tibia (vr., meerv. tibiae) 
scheen (insect, pootsegment 4) (spin, pootsegment 5)
trachee 
luchtbuisje
tracheekieuw 
bladvormig aanhangsel (in drievoud) aan het achterlijf van waterjufferlarven (zie staartlamel)
traumatische inseminatie 
paring door penetratie van de lichaamshuid in plaats van de vagina
trichobothrium 
dunne dwars afstaande zintuighaar (spin)
triunguline 
actieve beweeglijke larve in het eerste stadium, vaak hypermetamorfose ondergaand
trochanter (m., meerv. trochanteres) 
2e segment van de poot

U

unguis (m., meerv. ungues) 
nagel, ook klauw, zie aldaar
univoltien 
een generatie per jaar producerend
ubiquist 
benaming voor dieren die overal voorkomen en niet aan een bepaald klimaat of geografische plaats gebonden zijn

V

ventraal 
aan de buikzijde
verspreidingsferomoon 
geurstof die zorgt dat soortgenoten niet te dicht op elkaar gaan zitten
vertex (m., meerv. vertices)
ruimte tussen de ogen aan de bovenkant van de kop
vleugelader
met lucht gevulde buizen die van af de basis van de vleugel onstpringen en soms vertakken
vleugelcel
een cel gevormd door twee vleugeladeren en één of twee dwarsaderen
voltien 
1 generatie per jaar producerend

W

werkster 
vrouwelijke bij of mier die in de kolonie werkt maar zich niet voortplant

X

xerofiel 
droogteminnend
xylofaag 
houtetend

Y

Z

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.