Dieptegesteente

Dieptegesteente, plutoniet (afgeleid van de Romeinse god van de onderwereld, Pluto) of plutonisch, magmatisch, intrusief of abyssisch gesteente is stollingsgesteente dat diep onder het aardoppervlak is gestold.

Kleine intrusie van pegmatiet in metamorf gesteente (donker) in West-Zweden. De witte kristallen zijn kwarts, de zalmroze kaliveldspaat.

Dieptegesteenten

De exacte diepte van kristallisatie kan variëren, belangrijk is dat het magma zodanig langzaam afkoelt, dat het gesteente uit grote kristallen gevormd wordt. Het verschil met ganggesteente en uitvloeiingsgesteente is de diepte waarop kristallisatie plaatsvindt. Het onderscheid tussen mantelgesteente (bijvoorbeeld peridotiet) en dieptegesteente kan bepaald worden doordat eerstgenoemde typische mantel-mineralen als granaten bevat. De bekendste dieptegesteenten zijn het felsische graniet en het mafische gabbro. Lichamen van dieptegesteente worden intrusies of plutonen. Sommige intrusies kunnen een omvang van ruim 100 tot meer dan 25.000 km² hebben, deze lichamen worden batholieten genoemd.

Schematische weergave van intrusielichamen in een gebied waarin (felsisch) vulkanisme plaatsvindt. A = batholiet (nog niet gestold: een magmakamer); B = dike; C = laccoliet; D = pegmatietlichaam; E = sill; F = stratovulkaan. Processen in de Bestand:1 = jongere intrusie snijdt door een oudere heen; 2 = xenoliet of roof pendant in de magma; 3 = contactmetamorfose; 4 = bodem wordt opgeheven als gevolg van het ontstaan van een laccoliet.

Voorkomen

Dieptegesteenten worden gevormd onder het aardoppervlak en raken ontsloten bij tektonische opheffing (uplift). Vaak zijn in orogenen veel dieptegesteenten ontsloten. Dit lijkt tegenstrijdig, aangezien het diepst gevormde gesteente het hoogst wordt gevonden, maar dit is te verklaren door overschuivingen van het onderliggend gesteente die ontstaan bij convergente plaatgrenzen. Een andere manier om op diepte gestold gesteente aan het oppervlak te krijgen, is het proces van obductie, waarbij in tegenstelling tot het "normale" subductie-proces zwaar gesteente niet onder lichter gesteente "duikt", maar waar delen van diepte- en mantelgesteente juist "omhooggeperst" worden. Hierdoor kan bijvoorbeeld een ofioliet ontsloten zijn.

Er zijn verschillende vormen waarin dieptegesteente voorkomt, de belangrijkste vormen zijn:

  • batholiet - grote onregelmatige intrusie
  • dike - een relatief smal planair intrusief lichaam dat nagenoeg verticaal (loodrecht op het aardoppervlak) vormt;
  • sill - een relatief smal en vlak intrusief lichaam dat nagenoeg horizontaal (parallel aan het aardoppervlak) gevormd wordt;
  • vulkanische pijp - cirkel- of buisvormig vrij verticaal lichaam die als aanvoerkanaal van magma aan een vulkaan gefungeerd kan hebben;
  • laccoliet - een koepelvormige intrusie met een vrij vlakke basis, doorgaans gevoed door een vulkanische pijp;
  • lopoliet - een komvormige intrusie met een vrij vlakke top, gevoed door een vulkanische pijp;
  • pegmatiet - een niet al te grote intrusie van sterk geëvolueerd magma. De naam pegmatiet wordt ook gebruikt voor het gesteente dat de intrusie vormt zelf.

Zie ook

Dieptegesteente
Indeling der stollingsgesteenten
% SiO2 uitvloeings-
gesteente
gang-
gesteente
diepte-
gesteente
felsisch >~70 ryoliet granofier graniet
~70-63 daciet granodioriet
intermediair 63-52 andesiet dioriet
mafisch 52-45 basalt doleriet gabbro
ultramafisch <45 komatiiet peridotiet
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.