< Plato
Plato

Met neoplatonisme wordt verwezen naar de periode van platonisme die volgde op de nieuwe impuls die de filosofische speculaties van Plotinus (204-269) eraan hadden gegeven. De neoplatonisten zelf beschouwden zichzelf gewoon als platonisten; het moderne onderscheid is gebaseerd op het oordeel dat hun filosofie genoeg unieke interpretaties van Plato bevatte om te spreken over een wezenlijk andere filosofie dan die waarover Plato schreef. De moderne betekenis van de term is die van een school voor religieuze en mystieke filosofie die vorm kreeg in de 3e eeuw na Christus, gesticht door Plotinus en gebaseerd op de leer van Plato.

Minimum en maximum interpretatie van de term

De periode van het neoplatonisme loopt minstens door tot aan tot het sluiten van de Platoonse school in Athene door de Byzantijnse keizer Justinianus I in 529. Maximaal omvat ze echter het tijdperk van Byzantium, figuren als Michael Psellus (1018-1078) en Gemistus Pletho (1360-1452), de Renaissance (met Marsilio Ficino, Giovanni Pico della Mirandola en de Florentijnse academie) en de vroegmoderne periode (de 17e eeuwse 'Cambridge platonists' en de 18e/19e eeuwse Britse neoplatonist Thomas Taylor), tot aan de komst van de 'wetenschappelijke' studie van de werken van Plato door Schleiermacher (1768-1834) aan het begin van de 19e eeuw.

De term werd vanouds ook gebruikt om er binnen de oude academie van Plato de hele periode mee aan te duiden volgend op Plato's leiderschap, dus vanaf Plato's onmiddellijke opvolgers Speusippus en Xenocrates, doorheen de periode van het midden-platonisme (ca. 80 v.Chr.- 220) tot aan Plotinus. Deze opvatting is dus gelijk aan de 'minimum' interpretatie'.

Neoplatonisme kan verder ingedeeld worden in drie periodes:

  1. de periode van Plotinus en zijn onmiddellijke opvolgers (3e eeuw)
  2. de periode van de "Syrische school" van Iamblichus en zijn volgelingen (4e eeuw)
  3. de periode van de "Atheense school" begonnen door Plutarchus van Athene. Tot deze school behoren Syrianus, Proclus en hun opvolgers tot aan Damascius (5e en 6e eeuw), de laatste scholarch van de School van Athene.

Plotinus en zijn school

De bron bij uitstek over het neoplatonistisch denken zijn de Enneaden van Plotinus, die na zijn dood werden verzameld en gepubliceerd door zijn leerling Porphyrius, een Feniciër. Plotinus' uiteindelijke doel was een idealistische filosofie die de invloed van het stoïcisme en het scepticisme bij de interpretatie van Plato's denken kon bestrijden. Plotinus vermengde elementen uit het midden-platonisme met oosterse mystiek. Aan de top van het 'Zijn' plaatst hij 'Het Ene' of 'het Goede' als bron van alle dingen. Uit het Ene komt door het proces van emanatie het Nous, de rede, voort (Aristoteles noemt het de Logos), waarin alle ideeën vervat zijn. De Wereldziel, als kopie van het Nous, wordt erdoor gegenereerd en die Wereldziel maakt gebruik van tot dan ongeordende materie om alle lichamen te vormen.

Plotinus' denken was weliswaar mystiek omdat het zich bezighield met het oneindige en onzichtbare binnen de eindige en zichtbare wereld, zijn methode was echter zeer rationeel, volledig in de filosofische traditie van Griekenland. Hij putte veel van zijn ideeën uit de latere geschriften van Plato (met name de Timaeus), en het idee van de Wereldziel/Logos ontleende hij uit het stoïcisme. Wel oorspronkelijk was zijn idee van de emanatie en de manier waarop hij elementen uit het filosofische denken van zijn voorgangers hiërarchisch had gestructureerd.

Iamblichus en de Syrische school

De volgelingen van Plotinus gingen hun eigen weg. Porphyrius bleef in Rome en specialiseerde zich in het uitleggen van Plotinus' rationalistische leer door middel van allegorieën. Hij viel ook het christendom aan uit naam van het heidense hellenisme. Iamblichus verliet Rome na een tijd en keerde terug naar Apamea in Syrië waar hij een neoplatonistische school oprichtte die veel leerlingen aantrok.

Iamblichus kwam uit een oude gerespecteerde Syrische familie. Hij was weliswaar de leerling van Porphyrius, maar week op verschillende punten af van diens leer. Een van die punten was de rol die theürgie (ma­gi­sche han­de­lingen om geesten te bezweren) innam. In tegenstelling tot Porphyrius beweerde Iamblichus dat filosofisch redeneren alleen niet bij machte was om de hoogste graad van Verlichting te bekomen. Hij postuleerde ook het bestaan van twee "Enen": één volledig transcendent, en de andere de bron van alle schepping. Iamblichus ijverde er ook voor om zo veel mogelijk van de traditionele godheden in zijn systeem te integreren. Later zou keizer Julianus zich hierop inspireren om een hellenistische traditie te trachten in te richten die kon wedijveren met het christendom, maar zijn vroegtijdige dood maakte een einde aan dit plan.

De Atheense school

De centrale figuren in de Atheense school waren Plutarchus de Jongere (350-433) en Proclus, die van Byzantium kwam om het hoofd (de "scholarch") van de Academie te worden. Andere belangrijke vertegenwoordigers waren Simplicius, een commentator van Aristoteles, en Damascius, die probeerde om het oorspronkelijke denken van Plotinus in ere te herstellen. Zij waren de laatst overgeblevenen van de Academie toen die in 529 werd gesloten nadat de Byzantijnse keizer Justinianus de heidense leraren de bevoegdheid om les te geven krachtens een edict ontnam.

De aanhangers van de Atheense school ontwikkelden het systeem en de leer van Iamblichus, met nog meer niveaus van goddelijkheid, hoewel ze de twee "Eenen" verwierpen. Vooral Proclus' geschrift Elementen van Theologie was invloedrijk, en zou onder meer de filosofie van Hegel beïnvloeden.

This article is issued from Wikibooks. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.