zwendelaar
Nederlands
Woordafbreking
- zwen·de·laar
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘oplichter’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1789 [1]
- Naamwoord van handeling van zwendelen met het achtervoegsel -aar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwendelaar | zwendelaars |
verkleinwoord | zwendelaartje | zwendelaartjes |
Zelfstandig naamwoord
zwendelaar m/v
- De zwendelaar heeft de bank voor duizend euro opgelicht.
Hyponiemen
- huwelijkszwendelaar, tapijtenzwendelaar
Gangbaarheid
- Het woord zwendelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zwendelaar' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.