zwangerschap
Nederlands
Woordafbreking
- zwan·ger·schap
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘het zwanger-zijn’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1811 [1]
- Afgeleid van het bijvoeglijke naamwoord zwanger met het achtervoegsel -schap.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwangerschap | zwangerschappen |
verkleinwoord | (zwangerschapje) | (zwangerschapjes) |
Zelfstandig naamwoord
zwangerschap v
- de tijd dat een vrouw een ongeboren kind met zich draagt
- Zij voelde zich niet lekker door haar zwangerschap.
Synoniemen
- (medisch) graviditeit
Hyponiemen
- meerlingzwangerschap, schijnzwangerschap, studentenzwangerschap, tienerzwangerschap, tweelingzwangerschap
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. de tijd dat een vrouw een ongeboren kind met zich draagt
Gangbaarheid
- Het woord zwangerschap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zwangerschap' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.