zuiper

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zui·per
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van zuipen met het achtervoegsel -er [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord zuiper zuipers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

zuiper m [2]

  1. (informeel) iemand die te veel alcohol drinkt
    • Hij vervolgt: „We moeten overigens wel kijken of we selectiever kunnen worden in het type toerist dat we willen aantrekken. Misschien wat minder zuipers en blowers en wat meer mensen die ook geld spenderen in restaurants, bars en het theater. Dat moet je niet doen door toeristenbelasting op budgethotels te verhogen, maar door een betere marketingstrategie.”[3] 
    • Sinds 2006 krijgen jeugdige drinkers die een strafbaar feit begaan met een slok op in verschillende regio's de kans om via Halt de alcoholcursus te doen. Zes uur lang volgen ze dan een cursus over het omgaan met groepsdruk en ze leren 'nee'zeggen als hen alcohol wordt aangeboden. Ook de ouders van de zuipers moeten zich melden.[4] 
Synoniemen
Hyponiemen
  • comazuiper
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord zuiper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.