zouter

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zou·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van zouten met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord zouter zouters
verkleinwoord zoutertje zoutertjes

Zelfstandig naamwoord

zouter [1] [2]

  1. (beroep) iemand die in zout inlegt
Hyponiemen
  • huidenzouter, viszouter

Bijvoeglijk naamwoord

zouter

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van zout

Gangbaarheid

  • Het woord zouter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
76 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.