bezinnen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zin·nen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘nadenken’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
  • afgeleid van zinnen met het voorvoegsel be- [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bezinnen
bezon
bezonnen
klasse 3 volledig

Werkwoord

bezinnen

  1. wederkerend zich ~ op, over opnieuw ergens over nadenken
    • De economen bezinnen zich over de gevolgen van de recessie die in 2008 begon. 
  1. inergatief tijd nemen om na te denken
    • Hij ging op pelgrimstocht om te bezinnen. 
Opmerkingen
  • In Nederland is het werkwoord voornamelijk reflexief.
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord bezinnen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.