zending
Nederlands
Woordafbreking
- zen·ding
Woordherkomst en -opbouw
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | zending | zendingen |
verkleinwoord | zendinkje | zendinkjes |
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | zending | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
zending v
- materiaal dat gezamenlijk verzonden wordt
- Er is zojuist een grote zending binnengekomen.
- (religie) protestantisme de activiteiten verbonden aan het brengen van het evangelie, met name in een ver land
Hyponiemen
- neerzending, postzending, zichtzending
Afgeleide begrippen
- zendingsarts, zendingsdrang, zendingsdrift, zendingsgenootschap, zendingsijver, zendingspost, zendingswerk
Gangbaarheid
- Het woord zending staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zending' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.