zelfkant
Nederlands
Woordafbreking
- zelf·kant
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘buitenkant’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1573 [1]
- samenstelling van zelf en kant
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zelfkant | zelfkanten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
zelfkant m
- elk van de meestal versterkt geweven zijkanten van een weefsel in de lengterichting van het doek
Vertalingen
1. elk van de meestal versterkt geweven zijkanten van een weefsel in de lengterichting van het doek
|
Gangbaarheid
- Het woord zelfkant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zelfkant' herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.