wonden

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wonden    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˈʋɔndə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈβ̞ɔndə(n)/
    • (Limburg): /ˈwɔndə(n)/
Woordafbreking
  • won·den

Zelfstandig naamwoord

wonden mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord wond
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord wonde

Werkwoord

vervoeging van
winden

wonden

  1. meervoud verleden tijd van winden
    • Wij wonden. 
    • Jullie wonden. 
    • Zij wonden. 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wonden
wondde
gewond
zwak -d volledig

Werkwoord

wonden

  1. overgankelijk een wond toebrengen, verwonden
    • Zeer nabij graasde een kudde buffels, waarvan wij er verscheidene wondden, doch geen enkele doodden. [1]
  1. overgankelijk (figuurlijk) emotioneel kwetsen
    • Ik weigerde en daarmee wondde ik haar diep. 
    • Men wondt mij met de tong. [2]

Gangbaarheid

  • Het woord wonden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Petrus Borchardus Borcherds, Bladen uit de memoirs van Petrus Borchardus Borcherds, 1907
  2. Petrus Weiland, Nederduitsch taalkundig woordenboek, 1810

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.