wonden
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: wonden (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈʋɔndə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈβ̞ɔndə(n)/
- (Limburg): /ˈwɔndə(n)/
Woordafbreking
- won·den
Zelfstandig naamwoord
wonden mv
Werkwoord
vervoeging van |
---|
winden |
wonden
- meervoud verleden tijd van winden
- Wij wonden.
- Jullie wonden.
- Zij wonden.
- Wij wonden.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wonden |
wondde |
gewond |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
wonden
- overgankelijk een wond toebrengen, verwonden
- Zeer nabij graasde een kudde buffels, waarvan wij er verscheidene wondden, doch geen enkele doodden. [1]
- overgankelijk (figuurlijk) emotioneel kwetsen
- Ik weigerde en daarmee wondde ik haar diep.
- Men wondt mij met de tong. [2]
Gangbaarheid
- Het woord wonden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wonden' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Petrus Borchardus Borcherds, Bladen uit de memoirs van Petrus Borchardus Borcherds, 1907
- Petrus Weiland, Nederduitsch taalkundig woordenboek, 1810
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.