winterkoninkje
Nederlands
Woordafbreking
- win·ter·ko·nin·kje
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘zangvogel’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
- winterkoning {{suff|nld|-kje]]; op te vatten als samenstelling van winter zn en koninkje zn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | winterkoninkje | winterkoninkjes |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
winterkoninkje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord winterkoning
- (vogels) in het alledaagse spraakgebruik gangbare naam (dim. tant.
) voor de winterkoningTroglodytes troglodytes
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.