werf

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  werf    (hulp, bestand)
  • IPA: /wɛr(ə)f/
Woordafbreking
  • werf
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘onbebouwde ruimte rond een huis’ voor het eerst aangetroffen in 1001 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord werf werven
verkleinwoord werfje werfjes

Zelfstandig naamwoord

werf v/m

  1. een scheepswerf
    • Het schip werd naar de werf gebracht. 
  1. een plaats waar goederen gestapeld liggen [3]
    • De eigenaar van de werf werd gisteravond dood aangetroffen in zijn huis. 
  1. (België) een bouwterrein
  2. maal, keer [4]
Overerving en ontlening
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
werven

werf

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van werven
    • Ik werf. 
  2. gebiedende wijs van werven
    • Werf! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van werven
    • Werf je? 

Gangbaarheid

  • Het woord werf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
werf
gewerf
volledig

Zelfstandig naamwoord

werf

  1. aanwerven, in dienst nemen
  1. «Ons het binne ʼn bestek van ses maande veertien beriggewers gewerf. We hebben binnen een bestek van zes maanden veertien informanten aangeworven
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.