werf
Nederlands
Woordafbreking
- werf
Zelfstandig naamwoord
werf v/m
- een scheepswerf
- Het schip werd naar de werf gebracht.
- een plaats waar goederen gestapeld liggen [3]
Hyponiemen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
werven |
werf
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van werven
- Ik werf.
- gebiedende wijs van werven
- Werf!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van werven
- Werf je?
Gangbaarheid
- Het woord werf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'werf' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "werf" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- werf op website: Etymologiebank.nl
- werf op website: Etymologiebank.nl
- werf op website: Etymologiebank.nl
Afrikaans
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
werf |
gewerf |
volledig |
Zelfstandig naamwoord
werf
- aanwerven, in dienst nemen
- «Ons het binne ʼn bestek van ses maande veertien beriggewers gewerf. We hebben binnen een bestek van zes maanden veertien informanten aangeworven.»
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.