weergod
Nederlands
Woordafbreking
- weer·god
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van weer zn en god zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | weergod | weergoden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
weergod m
- een god die een personificatie is van een bepaald weerfenomeen (meetstal storm of donder)
- een god die het hele weer bepaald meestal in figuurlijke zin gebruikt
- Ook de weergoden waren het bedrijf goed gezind. In november, normaal een lastige maand met bijvoorbeeld vallende bladeren en najaarsstormen, kwam 91 procent van de treinreizigers nu op tijd. Vorig jaar november lukte dat 85 procent, aldus NS.[1]
- De weergoden waren de organisatie van de Tour de France niet goed gezind. Na het waterballet een dag eerder tijdens de proloog in Düsseldorf kreeg het peloton opnieuw met veel regen te maken.[2]
- Wordt het dan al zo’n 13 graden, zaterdag doen de weergoden er nog een schepje bovenop; de temperaturen komen volgens Weerplaza dan uit op 15 graden, genoeg om met de jas los rond te lopen en op het terras te zitten.[3]
Gangbaarheid
- Het woord weergod staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'weergod' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- de Telegraaf 29 dec. 2017
- de Telegraaf 02 jul. 2017
- de Telegraaf 02 mrt. 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.