wapentuig

Nederlands

Japans wapentuig
Uitspraak
Woordafbreking
  • wa·pen·tuig
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wapentuig wapentuigen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

wapentuig o [1]

  1. alles waarmee je kunt strijden
    • Prins werd in september 2015 na een achtervolging doodgeschoten. Zijn vriend overleefde de aanslag. De moord zou het trieste dieptepunt zijn van een al langer slepende ruzie in het Limburgse drugscircuit. Een undercoveragent ontmaskerde de verdachten door zwaar wapentuig bij hen te kopen. Daarbij vertelden de verdachten volgens het Openbaar Ministerie (OM) over hun aandeel in de moord op Prins. Het drietal werd daarop gearresteerd.[2] 
    • De politie heeft vrijdagavond 33 messen, twee boksbeugels en twee honkbalknuppels in beslag genomen bij een preventieve veiligheidscontrole in het centrum van Enschede. Het wapentuig werd aangetroffen bij de controle van circa zeshonderd mensen van de vroege avond tot het begin van de nacht.[3] 
    • Het aantal kernwapens is de afgelopen dertig jaar drastisch verminderd, maar dat is geen reden om opgelucht adem te halen. De kernmachten investeren juist enorme bedragen in de modernisering van hun wapentuig. Dat stelt het Stockholmse Internationale Instituut voor Vredesonderzoek SIPRI in een maandag verschenen rapport.[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord wapentuig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 23 jan. 2018
  3. de Telegraaf 23 sep. 2017
  4. de Telegraaf 03 jul. 2017
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.