wapenen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wa·pe·nen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wapenen
wapende
gewapend
zwak -d volledig

Werkwoord

wapenen

  1. overgankelijk voor de strijd uitrusten
    • zij wapenden de soldaten met geweren 
  1. overgankelijk uitrusten met iets, versterken
    • zij wapenden het beton met veel ijzer 
    • Het boek wapent de lezer met de benodigde vaardigheden en kennis. 
  1. wederkerend zich ~ met: zich van bescherming of wapens voorzien
    • Ze wapenen zich met wat ze mee kunnen brengen, van stokken tot pistolen, jachtgeweren tot kalasjnikovs. [1]
  1. wederkerend zich ~ tegen: zich versterken ter bescherming tegen aanvallen, zich voorbereiden op aanvallen
    • De democratische rechtsstaat zal zich dienen te wapenen tegen ondermijning van zijn fundamentele waarden. 
Vertalingen
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

wapenen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord wapen

Gangbaarheid

  • Het woord wapenen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.