waaier
Nederlands
Woordafbreking
- waai·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | waaier | waaiers |
verkleinwoord | waaiertje | waaiertjes |
Zelfstandig naamwoord
waaier m
- scherm in halve schijfvorm dat dient om te verkoelen door wind aan te waaien
- Met dit warme weer worden veel waaiers verkocht.
- iemand die wind aanwaait
Hyponiemen
- kleurenwaaier, vlakkenwaaier, zeewaaier
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
waaieren |
waaier
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van waaieren
- Ik waaier.
- gebiedende wijs van waaieren
- Waaier!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van waaieren
- Waaier je?
Gangbaarheid
- Het woord waaier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'waaier' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.