voorspelen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·spe·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
voorspelen
speelde voor
voorgespeeld
zwak -d volledig

Werkwoord

voorspelen

  1. ditransitief ten aanhoren van anderen een muziekstuk spelen
    • Ik moest gisteren voor mijn leraar die moeilijke sonate voorspelen. 
    • Het zinde hem niet wat hij kreeg voorgespeeld. 

Zelfstandig naamwoord

voorspelen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord voorspel

Gangbaarheid

  • Het woord voorspelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.