volbouwen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- vol·bou·wen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vol en bouwen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
volbouwen |
bouwde vol |
volgebouwd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
vólbouwen
- overgankelijk een bepaald gebied geheel met gebouwen vullen
- Als we niet oppassen raakt het Groene Hart helemaal volgebouwd.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
volbouwen |
volbouwde |
volbouwd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
volbóúwen
- overgankelijk een bouwsel voltooien
- «Als het huis volbouwd is, breekt men de steigers af.»
- Als het karwei geklaard is, vergeet men wie geholpen heeft.
- «Als het huis volbouwd is, breekt men de steigers af.»
Gangbaarheid
- Het woord volbouwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'volbouwen' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.