volbouwen

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Woordafbreking
  • vol·bou·wen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
volbouwen
bouwde vol
volgebouwd
zwak -d volledig

Werkwoord

vólbouwen

  1. overgankelijk een bepaald gebied geheel met gebouwen vullen
    • Als we niet oppassen raakt het Groene Hart helemaal volgebouwd. 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
volbouwen
volbouwde
volbouwd
zwak -d volledig

Werkwoord

volbóúwen

  1. overgankelijk een bouwsel voltooien
  1. «Als het huis volbouwd is, breekt men de steigers af.»
    Als het karwei geklaard is, vergeet men wie geholpen heeft.

Gangbaarheid

  • Het woord volbouwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
88 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.