visclub
Nederlands
Woordafbreking
- vis·club
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vis ww en club zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | visclub | visclubs |
verkleinwoord | visclubje | visclubjes |
Zelfstandig naamwoord
visclub v/m [1]
- een vereniging van sportvissers
- Twee verenigingen uit Nijmegen zijn bestolen door dezelfde man, die daar werkzaam was als penningmeester. De man stak bijna 25.000 euro in zijn zak van visclub 't Mokse Broek en verduisterde 19.500 euro van de Nijmeegse Bowlingvereniging.[2]
- De psycholoog van Bob Smith adviseerde hem om lekker te gaan vissen. "Het klopt dat dit je hoofd leeg maakt", schrijft hij Niet dat hij altijd wat vangt, maar hij geniet er toch van. Visclubs maken er op de radio zelfs reclame voor. Vindt u vissen een goed tijdverdrijf?[3]
- Vrouwelijk lid visclub ontvlucht Woudrichem: Een vrouw uit Woudrichem die bij hoge uitzondering werd toegelaten tot een visserijvereniging voor mannen, is na een hoogopgelopen ruzie met conservatieve dorpsgenoten halsoverkop uit het stadje vertrokken. Nanka van de Meer vertrok met al haar hengels.[4]
Gangbaarheid
- Het woord visclub staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'visclub' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf 28 jul. 2016
- de Telegraaf 18 mei 2016
- de Telegraaf 31 jan. 2014
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.