viroloog

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  viroloog    (hulp, bestand)
  • IPA: /viroˈlox/
Woordafbreking
  • vi·ro·loog
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord viroloog virologen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

viroloog m [1]

  1. (beroep) deskundige op het gebied van virussen en virusziekten
    • 'Ministers, leg dit eens uit?' Met die pertinente vraag deelt viroloog Marc Van Ranst op Facebook een document van het Duitse voedselagentschap waaruit blijkt dat het eind juli al op de hoogte was van fipronil in Belgische eieren. [2] 
    • Alle leerkrachten zouden zich vanaf volgend jaar moeten laten inenten tegen de griep. Daarvoor pleit de Nederlandse viroloog en influenza-expert, prof. dr. Ab Osterhaus, meldt De Telegraaf. [3] 
    • De Volkskrant kreeg exclusief inzage in de uitgebreide databank van ICIJ. Volgens het dagblad staan in de databank van het ICIJ-collectief, die de periode van 2012 tot 2018 bestrijkt, ongeveer driehonderd artikelen van zeker 750 Nederlandse wetenschappers die bij Omics publiceerden. Onder hen zijn ook bekende wetenschappers, zoals farmaceut Jaap Goudsmit en viroloog Ab Osterhaus, vaak als laatste auteur in artikelen van medewerkers of promovendi. [4] 
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord viroloog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.