vervaltijd
Nederlands
![](../I/m/Vervaltijden.png)
relatie tussen halfwaardetijd en vervaltijd
Woordafbreking
- ver·val·tijd
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van verval ww en tijd zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vervaltijd | vervaltijden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
vervaltijd m [1]
- (natuurkunde) de gemiddelde levensduur van een instabiel deeltje, de tijd die het duurt totdat nog maar 36,8% over is van de oorspronkelijke hoeveelheid
- De auteurs sparen hun lezers bepaald niet. Er wordt enorm veel zware kennis over hen uitgestort. Naar eigen zeggen werkten 't Hooft en Vandoren honderd miljoen seconden aan hun boek - ongeveer drie jaar - en dat is er wel aan af te zien. Behalve hun hoofdverhaal hebben ze nog vijf met kleuren gemarkeerde verhalen in het boek vervlochten: over vervaltijden en periodieke signalen bijvoorbeeld. Er wordt veelvuldig tussen de hoofdstukken heen en weer verwezen.[2]
- Uit het gemeten aantal kan, rekening houdend met de gemiddelde vervaltijd van Germanium-71 (11,4 dagen, waarbij het weer Gallium-71 wordt) het aantal neutrino's worden berekend. En zo verkrijgt men dan uiteindelijk de totale neutrinoflux van de zon.[3]
- (economie) de datum waarop een schuld moet zijn afgelost
- periode dat iets achteruit gaat, met name van een cultuur
Gangbaarheid
- Het woord vervaltijd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vervaltijd' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Volkskrant SJAAK PRIESTER 27 augustus 2011
- NRC George Beekman 6 december 1990
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.