verplanten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  verplanten    (hulp, bestand)
  • IPA: /vər.ˈplɑn.tə(n)/
Woordafbreking
  • ver·plan·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verplanten
verplantte
verplant
zwak -t volledig

Werkwoord

verplanten

  1. overgankelijk (een plant of struik) op een andere plaats zetten
    • Mijn zus wilde graag die begonia verplanten naar de tuin bij het nieuwe huis. 
Synoniemen
  • overplanten
Afgeleide begrippen
  • verplantbaar, verplanter, verplanting
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord verplanten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.