verdikking
Nederlands
Woordafbreking
- ver·dik·king
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verdikking | verdikkingen |
verkleinwoord | verdikkinkje | verdikkinkjes |
Zelfstandig naamwoord
verdikking v [1]
- een gedeelte van iets dat dikker is dan de rest
- Haar voorbereiding op het nieuwe seizoen begon rijkelijk laat, vorige maand pas. In december hoeft ze er pas weer echt te staan, op de WK korte baan in Canada, waar ze zich al voor heeft gekwalificeerd. En dus kan ze in Hoofddorp „aftasten” hoe haar lichaam reageert op wedstrijdprikkels. De rugblessure die ze voor de Spelen opliep, bleek mee te vallen. Op een MRI-scan werd een kleine verdikking tussen twee wervels geconstateerd, niets ernstigs. [2]
- compacter maken
- Het gevaar van EPO schuilt in de verdikking die in het bloed optreedt en de kans op verklontering van de bloedvaten. Wielrenners die een zware inspanning in de hitte leveren, lopen door het gebruik van EPO een redelijke kans op een hart- of herseninfarct. Om het bloed te verdunnen schrijven artsen een anti-stollingsmedicijn voor aan renners die EPO gebruiken. Medici zijn het erover eens dat dit een lapmiddel is. Door respectievelijk verdikking en verdunning van het bloed wordt het lichaam uit zijn evenwicht gebracht. [3]
Synoniemen
- [1] uitpuiling, uitstulping, knobbel, nodus, zwelling
- [2] verdichting
Gangbaarheid
- Het woord verdikking staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'verdikking' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Dennis Meinema 6 november 2016
- NRC Jaap Bloembergen 27 januari 1997
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.