vakantiegeld
Nederlands
Woordafbreking
- va·kan·tie·geld
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vakantie zn en geld zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vakantiegeld | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
vakantiegeld o [1]
- jaarlijkse extra uitkering van 8% van het bruto loon dat je kunt gebruiken voor je vakantie
- Sommigen denken dat klagende werknemers ook voordelen zullen kunnen eisen die in de Belgische luchtvaartsector werden afgesproken in cao’s. Denk maar aan vakantiegeld, een 13de maand of maaltijdcheques. En (voormalige) Ryanair-medewerkers zouden die voordelen dan zelfs retroactief kunnen opeisen, voor al hun gepresteerde jaren. Dat zou het bedrijf een stevige financiële kater kunnen bezorgen.[2]
- Het kort geding diende deze week voor het kantongerecht in Enschede, waar de gedaagde ondernemer niet verscheen. De oud-werknemer vordert 5.089 euro van zijn vroegere baas. Daarbij gaat het om achterstallig loon, vakantiegeld en wettelijke verhoging en rente.[3]
Gangbaarheid
- Het woord vakantiegeld staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Standaard 15 SEPTEMBER 2017
- Tubantia 22-DECEMBER-2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.