vakantiebeurs
Nederlands
Woordafbreking
- va·kan·tie·beurs
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vakantie en beurs
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vakantiebeurs | vakantiebeurzen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
vakantiebeurs v/m
- een beurs waar vakantiereizen worden aangeboden
- Robbie vertelt me dat hij ook vertrekt op de dag dat wij naar huis zullen vliegen. Hij moet een paar weken naar België om dingen te regelen en aanwezig te zijn op vakantiebeurzen waar hij zijn zeilreizen verkoopt. De boot ligt dan ongebruikt en onbemand in de haven van Guadeloupe. [1]
- In 2016 werden 35,5 miljoen binnen- en buitenlandse vakanties ondernomen, een procent meer dan het voorgaande jaar, maakte onderzoeksbureau NBTC-NIPO afgelopen dinsdag bekend. De kans is groot dat die stijging doorzet in 2017. Op de Utrechtse vakantiebeurs, gemiddeld 15.000 bezoekers per dag, bieden 1.100 organisaties 700 vakantiebestemmingen aan. Nieuwkomers op de beurs zijn onder meer China, Namibië, Ethiopië en Mauritius. Prominenter aanwezig dan vorig jaar, met zes à zeven stands: Iran. Iran is hip.[2]
Gangbaarheid
- Het woord vakantiebeurs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- Zwagerman, Marianne Leven als Jarmund ISBN 978-90-214-5595-2 pagina 24
- NRC Martin Kuiper 13 januari 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.