uniformiteit
Nederlands
Woordafbreking
- uni·for·mi·teit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gelijkvormigheid’ voor het eerst aangetroffen in 1721 [1]
- afgeleid van uniform met het achtervoegsel -iteit [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uniformiteit | uniformiteiten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
uniformiteit v [3]
- het uniform zijn
- eenvormigheid, gelijkvormigheid
- eentonigheid
Gangbaarheid
- Het woord uniformiteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uniformiteit' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.