uitzoomen
Nederlands
Woordafbreking
- uit·zoo·men
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘met een zoomlens het beeld verder weg brengen’ voor het eerst aangetroffen in 1973 [1]
- samenstelling van uit bw en zoomen ww [2][3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitzoomen |
zoomde uit |
uitgezoomd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
uitzoomen
- onovergankelijk wat je eerst zag kleiner maken, zodat er meer in beeld komt (met een camera of beeldscherm)
- onovergankelijk (figuurlijk) aandacht geven aan het grote geheel
Gangbaarheid
- Het woord uitzoomen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitzoomen' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.