uitteren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·te·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

uitteren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitteren
teerde uit
uitgeteerd
zwak -d volledig
  1. vooral van mensen en dieren door ziekte en gebrek langzaam zwakker en magerder worden totdat met dood gaat
    • Het verlangen naar de tsarenkroon drijft Boris Godoenov tot moord op de zevenjarige tsarevitsj Dmitri. De schuld die hij daarmee op zijn schouders laadt, zal hem als een kanker uitteren.[2] 
    • Mensen kunnen nog lijden aan 'zwarte liefde', een ongeneeslijke vorm van ware liefde voor een onbereikbaar iemand, die een mens helemaal kan uitteren.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord uitteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
34 %van de Nederlanders;
37 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. uitteren op website: Etymologiebank.nl
  2. de Standaard 18 JUNI 2001
  3. Volkskrant Nazmiye Oral 14 september 2004
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.