uitteren
Nederlands
Woordafbreking
- uit·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit bw en teren ww [1]
Werkwoord
uitteren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitteren |
teerde uit |
uitgeteerd |
zwak -d | volledig |
- vooral van mensen en dieren door ziekte en gebrek langzaam zwakker en magerder worden totdat met dood gaat
- Het verlangen naar de tsarenkroon drijft Boris Godoenov tot moord op de zevenjarige tsarevitsj Dmitri. De schuld die hij daarmee op zijn schouders laadt, zal hem als een kanker uitteren.[2]
- Mensen kunnen nog lijden aan 'zwarte liefde', een ongeneeslijke vorm van ware liefde voor een onbereikbaar iemand, die een mens helemaal kan uitteren.[3]
Gangbaarheid
- Het woord uitteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitteren' herkend door:
34 % | van de Nederlanders; |
37 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- uitteren op website: Etymologiebank.nl
- de Standaard 18 JUNI 2001
- Volkskrant Nazmiye Oral 14 september 2004
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.