uitschot
Nederlands
Woordafbreking
- uit·schot
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit en schot [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitschot | uitschotten |
verkleinwoord | uitschotje | uitschotjes |
Zelfstandig naamwoord
uitschot o
- personen van laag allooi
- Wat een uitschot is dat, zeg!
- datgene wat afvalt bij een sortering naar kwaliteit, met name bij papierproductie
- (visserij) het deel van de visvangst dat weer teruggeworpen wordt
- kosten betaald voor opgevraagde informatie
- De kosten, rechten en uitschotten blootgesteld in alle fasen van de invordering van de verschuldigde bedragen vallen ten laste van de debiteur van de retributie.
- de uitlaat van een poldermolen of gemaal
Gangbaarheid
- Het woord uitschot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitschot' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.