uiten
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: uiten (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈœʏ̯tə(n)/, /ˈʌʏ̯tə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈœːtə(n)/
Woordafbreking
- ui·ten
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van uit.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uiten |
uitte |
geuit |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
uiten
- wederkerend zich ~: uiting geven aan gevoelens
- Hij had vaak moeite zich te uiten.
- overgankelijk zeggen
- Hij uitte een schreeuw.
Vertalingen
2. zeggen
Gangbaarheid
- Het woord uiten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uiten' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.